grammatica zinsdelen

Hoofdstuk 2:
Grammatica zinsdelen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 2:
Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen: 
  • Je weet hoe je het werkwoordelijk gezegde met 'te' en  'aan het' moet vormen.
  • Je weet wat een werkwoordelijke uitdrukking is.

Slide 2 - Slide

Hoe vind je ook al weer het werkwoordelijk gezegde (wg)?

Slide 3 - Open question

Het werkwoordelijk gezegde met 'te' en 'aan het'
Als de woorden 'te' en 'aan het' voor een werkwoord staan, horen ze bij het wg.

Dus: Jan en Pieter zaten te werken.
pv = zaten
wg = zaten te werken

Slide 4 - Slide

Wat is het wg?
De kleine kinderen waren aan het spelen in de zandbak.
A
de kleine kinderen
B
in de zandbak
C
waren spelen
D
waren aan het spelen

Slide 5 - Quiz

Wat is het wg?
De tieners liggen aan het strand te zonnen.
A
liggen aan het strand te zonnen
B
liggen te zonnen
C
liggen
D
de tieners

Slide 6 - Quiz

De werkwoordelijke uitdrukking
Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking. Dat is een vaste combinatie van een werkwoord met andere woorden.

Het is altijd figuurlijk bedoeld (en dus niet letterlijk) .

Slide 7 - Slide

Bijvoorbeeld: op de kast jagen 

De leerlingen jagen de leraar op de kast.
wg = jagen op de kast  (figuurlijk)

De leerling jaagt de spin op de kast.
wg = jaagt (letterlijk)

Slide 8 - Slide

Werkwoordelijke uitdrukkingen
Ik raak nu de kluts kwijt.
Figuurljke betekenis
Werkwoordelijke uitdrukking 

Janine koos het hazepad.
Figuurlijke betekenis
Werkwoordelijke uitdrukking




Jesse raakt vaak zijn sleutels kwijt.
Letterlijke betekenis
Geen werkwoordelijke uitdrukking

Youssef koos een raketijsje.
Letterlijke betekenis
Geen werkwoordelijke uitdrukking




Slide 9 - Slide

De ervaren schaatser gaat niet verder trainen.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde
B
Deze zin heeft een werkwoordelijke uitdrukking

Slide 10 - Quiz

In welke zinnen staat een werkwoordelijke uitdrukking?
A
Jij laat je wel makkelijk op de kast jagen!
B
De conciërge laat haar de vloer vegen.
C
De dief beloofde op het rechte pad te blijven.
D
Jorn werd voor het lapje gehouden.

Slide 11 - Quiz

Maken
Opdracht 1 t/m 5

Slide 12 - Slide