02-06 Ser, hay, estar
Lunes 2 de junio
1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1
This lesson contains 21 slides, with text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Lunes 2 de junio
Slide 1 - Slide
¿Qué vamos a hacer hoy?
Vamos a practicar con SER, ESTAR y HAY
Aan het einde van deze les kan ik:
- het verschil uitleggen tussen SER, ESTAR en HAY
- SER, ESTAR en HAY gebruiken in eenvoudige zinnen
Aan het einde van deze les kan ik:
- het verschil uitleggen tussen SER, ESTAR en HAY
- SER, ESTAR en HAY gebruiken in eenvoudige zinnen
Slide 2 - Slide
¿Qué vamos a hacer hoy?
Uitleg
Oefening 1: aprenderespañol.org
Oefening 2: werkblad
Evaluatie
Oefening 1: aprenderespañol.org
Oefening 2: werkblad
Evaluatie
Slide 3 - Slide
Ser, estar y hay
Wat weten jullie nog?
Wat betekenen deze werkwoorden?
Slide 4 - Slide
SER ESTAR HAY
yo soy estoy
tú eres estás
él / ella / usted es está
hay
nosotros somos estamos
vosotros sois estáis
ellos / ustedes son están
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Ejemplos : SER
D: Hoy es lunes
O: Soy profesora
C: El perro es grande
T: Son las tres
O: ¿Sois holandeses?
R: Somos hermanas
R: Somos hermanas
Voorbeelden: SER
Datum: Het is maandag
Beroep: Ik ben docente
Kenmerk: de hond is groot
Tijd: het is 3 uur
Herkomst: zijn jullie Hollands?
Relatie: wij zijn zussen
Tijd: het is 3 uur
Herkomst: zijn jullie Hollands?
Relatie: wij zijn zussen
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Ejemplos : ESTAR
P: el gato está encima de la mesa
L: estamos en clase
A: estoy estudiando
C: ella está enferma
E: ¿estás triste?
L: estamos en clase
A: estoy estudiando
C: ella está enferma
E: ¿estás triste?
Voorbeelden: ESTAR
Positie: de kat is op de tafel (bevindt zich op de tafel)
Locatie: wij zijn in de klas
Actie: ik ben aan het studeren
Conditie: zij is ziek
Emotie: ben je verdrietig?
Locatie: wij zijn in de klas
Actie: ik ben aan het studeren
Conditie: zij is ziek
Emotie: ben je verdrietig?
Slide 10 - Slide
¡Vamos a practicar! Deel 1:
www.aprenderespañol.org
Kies: Verbos 1
Kies: Ser/Estar ejercicios
Maak: ejercicio 6 en 7
Noteer/onthoud je behaalde percentage
¡Vamos a practicar! Deel 2:
www.aprenderespañol.org
Kies: Verbos 1
Kies: ¿Hay, hace, es, está o ?
Maak: ejercicio 10
Noteer/onthoud je behaalde percentage
Slide 11 - Slide
¡Vamos a practicar!
timer
10:00
Slide 12 - Slide
'HAY' <-> 'ESTAR'
Hay -> er is, er zijn 'onbepaald'
* Hay un colegio en Utrecht -> er is een school in Utrecht
* Hay una tienda en Utrecht -> er is een winkel in Utrecht
Estar -> is (bevindt zich) ' bepaald' * El colegio nuevo está en Ede -> De nieuwe school is in Ede
* La tienda está en Ede -> De winkel is (bevindt zich) in Ede
Slide 13 - Slide
HAY / Onbepaald
betekent er is/ er zijn
Je kan 'hay' gebruiken in combinatie met o.a.:
> un, una, unos, unas
>mucho/a/os/as
>poco/a/os/as
> aantallen/nummers
ESTAR / Bepaald
betekent zijn / zich bevinden
Je kan 'estar' gebruiken met:
el/la/los/las
Slide 14 - Slide
Ejemplos : HAY
hay un estadio de fútbol
hay una plaza
hay dos iglesias
no hay (un) aeropuerto
hay pocos hoteles
hay 6 supermercados
hay muchas calles
no hay un centro comercial
Slide 15 - Slide
¿ Te acuerdas ? HAY /ESTAR
Slide 16 - Slide
¡Vamos a practicar!
Werkblad: Let op: voor-\en achterkant!
Oefening 1: vul de vervoeging in van het juiste werkwoord
Oefening 2: Maak zelf 2 zinnen met Ser, Estar en Hay
Oefening 3: Beschrijf je droomstad, wijk of kamer. Gebruik de woordenlijst.
Bijvoorbeeld: 'En mi casa hay muchas ventanas'
Oefening 1: vul de vervoeging in van het juiste werkwoord
Oefening 2: Maak zelf 2 zinnen met Ser, Estar en Hay
Oefening 3: Beschrijf je droomstad, wijk of kamer. Gebruik de woordenlijst.
Bijvoorbeeld: 'En mi casa hay muchas ventanas'
Slide 17 - Slide
SER ESTAR HAY
yo soy estoy
tú eres estás
él / ella / usted es está
hay
nosotros somos estamos
vosotros sois estáis
ellos / ustedes son están
timer
15:00
Slide 18 - Slide
¿Qué tal el ejercicio?
Hoe ging deze oefening?
1. Yo estoy cansado.
2. En mi ciudad hay una iglesia.
3. Nosotros estamos en la escuela.
4. Ella es simpática.
5. ¿Dónde está el baño?
6. Hay tres libros en la mesa.
7. Mi casa es blanca.
8. Hoy hay mucho tráfico.
9. Tú estás en casa ahora.
10. Madrid es la capital de España.
Slide 19 - Slide
Evaluación
Wat hebben jullie geleerd?
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen van deze werkwoorden?
¿Preguntas? Vragen?
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen van deze werkwoorden?
¿Preguntas? Vragen?
Slide 20 - Slide
¡Adiós!
