Tekstanalyse 2

(Periode) Planning
4 lessen tot aan de toetsweek
Alle leerstof met uitleg staat op Classroom

Tekstanalyse 2 (H19, 32, 33, 34)
(Blz. 78 t/m 81; 130 t/m 141)

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

(Periode) Planning
4 lessen tot aan de toetsweek
Alle leerstof met uitleg staat op Classroom

Tekstanalyse 2 (H19, 32, 33, 34)
(Blz. 78 t/m 81; 130 t/m 141)

Slide 1 - Slide

(Periode) Planning
Tekstanalyse 2 (H19, 32, 33, 34)
(Blz. 78 t/m 81; 130 t/m 141)

Getoetste onderwerpen:
 Verwijswoorden; Onderwerp; Hoofdgedachte; 
Hoofdzaken; Bijzaken; Samenvatten

Slide 2 - Slide

Par. 34 (Samenvatten)
Samenvatting:
Nederlanders zouden volgens onderzoek van Education First (EF) het beste Engels spreken van alle niet-Engelstalige landen. Deze conclusie is gebaseerd op de English Proficiency Index (EPI), een ranglijst die gebruikmaakt van online tests. De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt echter betwijfeld. Hoogleraar Jelke Bethlehem wijst op methodologische tekortkomingen: de test is niet representatief, deelnemers kiezen zichzelf, en groepen zonder internet worden uitgesloten. Hierdoor ontstaan grote onzekerheidsmarges en jaarlijkse verschuivingen in de ranglijst. EF erkent deze beperkingen, maar benadrukt dat zij als enige structureel onderzoek doen naar Engelstaligheid.
Samenvatting blz. 140:
Nederlanders zouden volgens onderzoek van Education First (EF) het beste Engels spreken van alle niet-Engelstalige landen. Deze conclusie is gebaseerd op de English Proficiency Index (EPI), een ranglijst die gebruikmaakt van online tests. De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt echter betwijfeld. Hoogleraar Jelke Bethlehem wijst op methodologische tekortkomingen: de test is niet representatief, deelnemers kiezen zichzelf, en groepen zonder internet worden uitgesloten. Hierdoor ontstaan grote onzekerheidsmarges en jaarlijkse verschuivingen in de ranglijst. EF erkent deze beperkingen, maar benadrukt dat zij als enige structureel onderzoek doen naar Engelstaligheid.

Slide 3 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
De woorden daar, toen en haar zijn verwijswoorden: woorden die verwijzen naar een ander woord of een woordgroep.

Toen ik haar daar zag.
Wanneer is toen?
Wie is haar?
Waar is daar?

Slide 4 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
Verwijswoorden kunnen zijn:
- Voornaamwoord
- Bijwoord

- (Zelfstandig naamwoord)


Slide 5 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
- Voornaamwoord: Komt het vaakst voor. Bijvoorbeeld persoonlijk voornaamwoord: 'Hij is lang'
- Bijwoord

- (Zelfstandig naamwoord)


Slide 6 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
- Voornaamwoord: Komt het vaakst voor. Bijvoorbeeld persoonlijk voornaamwoord: 'Hij is lang'
- Bijwoord: Bijwoorden als hier, daar, toen, etc. kunnen verwijzen naar iets. Als reactie: 'Ik denk erover na'
- (Zelfstandig naamwoord): 


Slide 7 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
- Voornaamwoord: Komt het vaakst voor. Bijvoorbeeld persoonlijk voornaamwoord: 'Hij is lang'
- Bijwoord: Bijwoorden als hier, daar, toen, etc. kunnen verwijzen naar iets. Als reactie: 'Ik denk erover na'
- (Zelfstandig naamwoord): Geen echt verwijswoord. Kan wel verwijzen naar een andere zin. 'Naomi wint goud. De voetbalster speelde goed.' Voetbalster verwijst naar Naomi.


Slide 8 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
Gebruik verwijswoorden in een juiste hoeveelheid. 

  • Teveel verwijswoorden? Onoverzichtelijk. "Hij sloeg zijn vriend en zijn gezicht werd direct rood." Wie werd rood?

  • Te weinig verwijswoorden? Herhalende tekst. "Jan pakte de pan. Jan deed olie in de pan. Jan deed de afzuiger aan."

Slide 9 - Slide

Lees de theorie nog eens door en
maak opdracht 1 & 3

Leesvaardigheid (par. 19) blz. 78 t/m 81

Slide 10 - Slide

Par. 32 (Onderwerp & hoofdgedachte)
Een onderwerp staat centraal in een tekst en kan je vaak terugvinden in de titel, ondertitel, afbeeldingen of inleiding.

Het onderwerp bestaat vaak uit een woord of woordgroep. 

Voorbeeld: "Koptelefoons in het verkeer"

Slide 11 - Slide

Par. 32 (Onderwerp & hoofdgedachte)
Naast het onderwerp heb je ook vaak deelonderwerpen. 

Een deelonderwerp belicht een bepaalde kant van het hoofdonderwerp. Bij het voorbeeldonderwerp "Koptelefoons in het verkeer" zou een deelonderwerp als "Verdoofd door geluid" mogelijk zijn.
Vaak, niet altijd, kondigen tussenkopjes deelonderwerpen aan.

Slide 12 - Slide

Par. 32 (Onderwerp & hoofdgedachte)
Hoofdgedachte: Het belangrijkste dat de auteur over het onderwerp wil zeggen.

Het kan dus zijn dat twee teksten hetzelfde onderwerp hebben, maar wel een verschillende hoofdgedachte kennen. 

Voorkeursplaatsen: Titel, inleiding of slot. 


Slide 13 - Slide

Lees de theorie nog eens door en
maak opdracht 1 & 2 

Leesvaardigheid (par. 32) blz. 130 t/m 133

Slide 14 - Slide

Par. 33 (Hoofd- en bijzaken)
Hoofdzaak: 

Bijzaak: 

Slide 15 - Slide

Par. 33 (Hoofd- en bijzaken)
Hoofdzaak: Delen van een tekst die nodig zijn om het verhaal te begrijpen. De hoofdgedachte bestaat slechts uit hoofdzaken. Voorkeursplaatsen: titel, inleiding, slot, kernzin, tussenkopjes

Bijzaak: 

Slide 16 - Slide

Par. 33 (Hoofd- en bijzaken)
Hoofdzaak: Delen van een tekst die nodig zijn om het verhaal te begrijpen. De hoofdgedachte bestaat slechts uit hoofdzaken. Voorkeursplaatsen: titel, inleiding, slot, kernzin, tussenkopjes

Bijzaak: Minder belangrijke onderdelen van een tekst. Voorbeelden en toelichtingen, ofwel extra informatie. Als je het weglaat, begrijp je nog steeds waar de tekst over gaat.

Slide 17 - Slide

Lees de theorie nog eens door en
maak opdracht 2 & 4

Leesvaardigheid (par. 33) blz. 134 t/m 137

Slide 18 - Slide

Par. 34 (Samenvatten)
Samenvatten - hoe doe je dat?

Een samenvatting is een korte versie van een tekst met alleen de hoofdzaken. Het helpt je de tekst beter te begrijpen en onthouden.

We gebruiken een stappenplan om goed samen te vatten.

Slide 19 - Slide

Par. 34 (Samenvatten)
Stappenplan samenvatten:
  1. Lees globaal: bepaal het onderwerp.
  2. Lees intensief: vind de hoofdgedachte en hoofdpunten.
  3. Noteer de titel.
  4. Schrijf alleen hoofdzaken op, geen details (wél voorbeeld)
  5. Lees je samenvatting hardop: begrijp je de eigenlijke tekst?

Let op: gebruik logische, volledige zinnen en volg zoveel mogelijk de volgorde van de originele tekst!

Slide 20 - Slide

Lees de theorie nog eens door en
maak opdracht 1 & 2

Leesvaardigheid (par. 34) blz. 138 t/m 141

Slide 21 - Slide

Woordenschat
Desalniettemin

Toch, desondanks, echter

"De voorbeelden waren van hoog niveau, maar desalniettemin begreep hij de hoofdgedachte."


Slide 22 - Slide

Woordenschat
Essentie

Dat waar het om gaat, kern, hoofdzaak

"De essentie van zijn betoog was dat samenwerking belangrijker is dan winnen."


Slide 23 - Slide

Woordenschat
Impliceren / implicatie

wat erbij hoort of erin opgesloten zit, consequentie

"De implicatie van zijn voorstel was dat we allemaal langer op school zouden blijven."


Slide 24 - Slide

Woordenschat
Indicatie

Aanwijzing voor iets dat nog moet komen

"De donkere wolken gaven een duidelijke indicatie dat er regen op komst was."


Slide 25 - Slide

Woordenschat
Retoriek

Indrukwekkende manier van spreken die vaak weinig inhoud heeft

"De toespraak van de politicus zat vol retoriek, maar overtuigde inhoudelijk weinig politici."


Slide 26 - Slide

Woordenschat
 Hypothese

Aanname die nog bewezen moet worden

"Onze hypothese luidt dat planten sneller groeien als je er klassieke muziek bij afspeelt."

Slide 27 - Slide

Woordenschat
 Synthese

Samenvoegen van verschillende dingen tot een nieuw geheel

"In zijn werkstuk maakte hij een synthese van de meningen van verschillende geïnterviewden."

Slide 28 - Slide

Woordenschat
 Paradigma

Geheel van met elkaar samenhangende wetenschappelijke theorieën

"De ontdekking van Galileo zorgde voor een nieuw paradigma in de wetenschap: de zon staat stil, niet de aarde."

Slide 29 - Slide

Woordenschat
 Argumenteren

Goede redenen of bewijzen geven om een standpunt te onderbouwen of iemand te overtuigen

"Tijdens het debat moest iedereen zijn mening goed verwoorden door te argumenteren."

Slide 30 - Slide

Woordenschat
 Criteria

Condities, eisen, voorwaarden

"De jury hanteerde strenge criteria om te bepalen wie de beste rijdster was."

Slide 31 - Slide

Woordenschat
Empathie

Inlevingsvermogen, vermogen om je in te leven in de gevoelens en gedachten van anderen zonder die zelf te ervaren

"Een goede leider toont empathie en begrijpt anderen."

Slide 32 - Slide

Woordenschat
Ironie

Milde spot, het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt

(Als iemand te laat komt in de klas) "Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik vast ben begonnen." 


Slide 33 - Slide

Woordenschat
Sarcasme

Bijtende spot, bedoeld om te kwetsen

(Als iemand zich niet goed inzet) "Ga vooral zo door, dan kom je er wel."

Slide 34 - Slide

Woordenschat
Precedent

Voorafgaand geval, voorbeeld

"Toen de school één keer een mobiele telefoon toestond tijdens het examen, werd dat een gevaarlijk precedent."

Slide 35 - Slide

Woordenschat
Referentie

Iemand die een aanbeveling geeft over iemand of iets, (ook: verwijzing naar een tekstbron)

"Bij zijn sollicitatie noemde hij zijn stagebegeleider als referentie, zodat de werkgever navraag kon doen."

Slide 36 - Slide

Woordenschat
Stigma

Slechte reputatie, negatief merkteken of vooroordeel

"Er rust nog steeds een stigma op mensen die psychische hulp zoeken, terwijl dat helemaal niet nodig is."

Slide 37 - Slide

Woordenschat
Concept

Een voorlopig plan, ontwerp of idee

"Het concept van hun robot voor de techniekwedstrijd was creatief, maar moest nog verder uitgewerkt worden."

Slide 38 - Slide

Woordenschat
Scenario

Beschrijving van mogelijke gebeurtenissen, draaiboek voor een film of toneelstuk

"In het slechtste scenario worden alle examens vernietigd."

Slide 39 - Slide

Woordenschat
Evalueren

Nabespreken van iets om te bepalen wat goed ging en wat beter kan

"Na het groepsproject gingen we samen evalueren over het stappenplan."

Slide 40 - Slide