Afsluiting Over Taal blok 1 tm 3

Welkom bij Nederlands
- Lezen (30 minuten)
- Over Taal Quiz (15 minuten)
- Grammatica blok 1 - instructie (10 minuten)
- Grammatica blok 1 - zelf werken (30 minuten)
- Afsluiting (5 minuten)
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
- Lezen (30 minuten)
- Over Taal Quiz (15 minuten)
- Grammatica blok 1 - instructie (10 minuten)
- Grammatica blok 1 - zelf werken (30 minuten)
- Afsluiting (5 minuten)

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
30:00

Slide 2 - Slide

Wat betekent: aanduiden?
A
Verbeteren
B
Aantreffen
C
Duidelijk maken
D
Controleren

Slide 3 - Quiz

Wat betekent: beredeneren
A
Dat iemand een paard bereed
B
Een logische reden geven
C
Nadenken over een antwoord
D
Niet nadenken over een antwoord

Slide 4 - Quiz

Wat betekent: Middelen?
A
Het gemiddelde vaststellen
B
Alles bij elkaar optellen
C
Alles van elkaar aftrekken
D
Alles met elkaar vermenigvuldigen

Slide 5 - Quiz

Wat betekent: ambitie?
A
Het beste uit jezelf halen
B
Doel om hogerop te komen
C
Blijven zoals je bent
D
Je bent al goed genoeg

Slide 6 - Quiz

Wat betekent: de evergreen
A
Daarmee bedoel je het koekje 'evergreen'
B
Liedje dat altijd populair blijft
C
Dat is een berg ergens ver weg
D
Iets dat altijd groen blijft

Slide 7 - Quiz

Wat betekent: expositie
A
vergroting
B
ontploffing
C
wandeling
D
tentoonstelling

Slide 8 - Quiz

Wat betekent: cipier?
A
vogelkenner
B
bewaker
C
tuinman
D
vogelverschrikker

Slide 9 - Quiz

Wat betekent: arbitrair
A
volgens een plan
B
vaste volgorde
C
willekeurig
D
scheidsrechter

Slide 10 - Quiz

Wat betekent: minutieus?
A
nauwkeurig
B
per minuut
C
veelzijdig
D
overweldigend

Slide 11 - Quiz

Wat betekent: introduceren?
A
Inleiden, voorstellen
B
kleiner maken
C
naar binnen gaan
D
groter maken

Slide 12 - Quiz

Wat betekent: het stadium?
A
de tijd die je ergens voor hebt
B
Dat is waar voetbalwedstrijden gespeeld worden
C
een gebied
D
een fase

Slide 13 - Quiz

Wat betekent: neutraal
A
wit
B
onpartijdig
C
partijdig
D
kleurrijk

Slide 14 - Quiz

Wat betekent: ronduit?
A
ronde weg
B
uitgang
C
zonder meer
D
iets dat rond is

Slide 15 - Quiz

Wat betekent: strategisch?
A
Volgens een vooropgezet plan
B
willekeurig
C
wendbaar
D
bordspel

Slide 16 - Quiz

Wat betekent: geen blad voor de mond nemen
A
Geen sla lusten
B
Alles wat groen is links laten liggen
C
Niet van bomen houden
D
eerlijk zeggen wat je denkt

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

werkwoordsvormen
Er zijn drie werkwoordsvormen:
  1. persoonsvorm
  2. voltooid deelwoord
  3. infinitief

Slide 19 - Slide

Persoonsvorm
  • De zin veranderen van getal. = getalsproef!
    Het woord dat verandert is de persoonsvorm.
Hij mag geen bier drinken voor schooltijd.   PV=   

  • De zin in een andere tijd te zetten.  = tijdproef! 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De jongen valt van zijn fiets.  PV= 

Slide 20 - Slide

Infinitief (=hele werkwoord)

  • Het hele werkwoord is een werkwoord, zoals het ook in het woordenboek staat. Het eindigt vaak op -en.  bijv. lopen, lachen, fietsen, joggen, kijken
  • Het hele werkwoord wordt ook wel het infinitief genoemd.


Let op! De persoonsvorm gaat altijd vóór het hele werkwoord. Dus in de zin: Wij lopen naar huis.  Dan is 'lopen' de persoonsvorm en niet het hele werkwoord.

Slide 21 - Slide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.
- Je vindt het voltooid deelwoord vaak aan het eind van een zin.
bijv: Wij hebben toen hard gelachen

Slide 22 - Slide

Benoem de werkwoordsvorm van 'zullen'.

Wanneer zullen zij weer eens gaan bowlen?

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 23 - Quiz

Benoem de werkwoordsvorm van 'heeft'.

Zij heeft hem overtuigd van haar sterke argumenten.

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 24 - Quiz

Benoem de werkwoordsvorm van 'bekendgemaakt'.

Over een week wordt de uitslag van de toets bekendgemaakt.

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 25 - Quiz

Benoem de werkwoordsvorm van 'afspreken'.


Wanneer zullen zij weer eens afspreken?

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 26 - Quiz

Aan de slag
Grammatica blok 1: opdracht 2 en 3

Slide 27 - Slide

Afsluiten
Wat heb jij vandaag geleerd?

Slide 28 - Slide