De werkwoorden 'können', 'müssen' en 'wissen'.

Kapitel 8: 'Aussehen'
-Waar hebben we het voor de kerstvakantie over gehad?
-Was werden wir heute machen?
-In dit hoofdstuk gaan we het hebben over de onregelmatige werkwoorden (Modalverben). We gaan in dit hoofdstuk zeven 'Modalverben' leren.
-Aan het einde van het lesuur heb je met alle 'Modalverben' kennisgemaakt en je weet je wat ze betekenen in het Nederlands en kun je al vier van deze werkwoorden toepassen.

1 / 10
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kapitel 8: 'Aussehen'
-Waar hebben we het voor de kerstvakantie over gehad?
-Was werden wir heute machen?
-In dit hoofdstuk gaan we het hebben over de onregelmatige werkwoorden (Modalverben). We gaan in dit hoofdstuk zeven 'Modalverben' leren.
-Aan het einde van het lesuur heb je met alle 'Modalverben' kennisgemaakt en je weet je wat ze betekenen in het Nederlands en kun je al vier van deze werkwoorden toepassen.

Slide 1 - Slide

Modalverben in het Duits:

Slide 2 - Slide

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. 
In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Die Modalverben: dürfen = mogen ( toestemming hebben), können= kunnen, mögen = houden van/lusten/ aardig vinden,

müssen = moeten ( noodzaak), sollen= moeten ( wil van een ander),

wollen = willen, ( wissen = weten)


die Merkmale der Modalverben im Präsens

( de kenmerken van de modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd)


* Bij deze werkwoorden verandert de klinker van de stam in het enkelvoud.

* De er/sie/es-vorm krijgt géén t.

* De er/sie/es-vorm en ich- vorm zijn hetzelfde.

* de meervoudsvorm is regelmatig



Uitzondering: Bij sollen verandert de stamklinker niet!


Slide 5 - Slide

Modalverben

Slide 6 - Slide

timer
1:00
Ich
Du
er/ sie/ es/ man
wir
Ihr
Sie / sie (2)
können
könnt
kannst
kann
können
kann

Slide 7 - Drag question

Het werkwoord dürfen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
darf
darfst
darf
dürfen
dürft
dürfen

Slide 8 - Drag question

sie/Sie 
du
ich
wir
ihr

müssen 

musst

muss

müsst 

müssen 

Slide 9 - Drag question

Ich
Du
er/ sie/ es
wir
Ihr
Sie / sie (2)
wissen
wisst
weißt
weiß
wissen
weiß

Slide 10 - Drag question