Spelling

Plattegrond
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Plattegrond

Slide 1 - Slide

Plattegrond

Slide 2 - Slide

Voor we starten:
  • Mobiel, oortjes, smartwatch thuis of in de kluis
  • Benodigdheden op tafel  
      werkboek
      pen/ potlood'
      schrift
      leesboek 
  • Tas van de tafel

Slide 3 - Slide

Programma
  • Lezen (lesdoelen)
  • Dictee (lesdoelen)
  • Spelling (toets toetsweek)

Slide 4 - Slide

Fictie lezen

Slide 5 - Slide

Lesdoelen

Slide 6 - Slide

Lesdoel 
lezen
  • Ik kan mijn taalvaardigheid vergroten door regelmatig te lezen.
  • Ik weet dat lezen mijn denken en verbeeldingskracht ontwikkelt.
  • Ik weet dat lezen prikkels geeft aan een hongerig brein.
  • Ik weet dat lezen me nieuwe kennis en inzichten verschaft.
  • Ik weet dat lezen mijn concentratie traint en verbetert.
  • Ik kan door te lezen meer zelfinzicht ontwikkelen.
  • Ik weet dat lezen mij helpt anderen beter te begrijpen.
  • Ik weet dat lezen mij leert over mogelijke consequenties van keuzes en daden.
  • Ik weet dat lezen inzicht geeft in verschillende normen, regels en gebruiken.
  • Ik kan door te lezen mijn eigen identiteitsontwikkeling ondersteunen.

Slide 7 - Slide

lezen
timer
5:00

Slide 8 - Slide

dictee

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Slide

Lesdoelen
Algemene spelling
  • Ik kan woorden correct spellen volgens de spellingregels.

  • Ik weet wanneer ik hoofdletters, tussen-n of tussen-s moet gebruiken.

Slide 12 - Slide

Lesdoelen
Werkwoordspelling
  • Ik weet het verschil tussen persoonsvorm, infinitief en voltooid deelwoord.
  • Ik kan werkwoorden juist vervoegen in de tegenwoordige en verleden tijd.
  • Ik kan dt-fouten voorkomen.

Slide 13 - Slide

Lesdoelen
Lastige woorden
  • Ik kan woorden met ei/ij, au/ou, c/k en andere weetwoorden correct spellen.

  • Ik weet hoe ik leenwoorden en verkleinwoorden goed schrijf.

Slide 14 - Slide

Lesdoelen
Spellingstrategieën
  • Ik kan mijn spelling controleren en verbeteren.

  • Ik weet welke strategieën en hulpmiddelen ik kan gebruiken bij twijfel.

Slide 15 - Slide

Theorie

Slide 16 - Slide

Hoofdletters
Hoofdletters gebruik je:
  • aan het begin van een zin
  • bij namen van mensen, plaatsen, landen
  • Voorbeeld: Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Interpunctie
  • Punt (.): aan het einde van een gewone zin.                                                        Voorbeeld: Ik ga naar huis.
  • Komma (,): gebruik je bij een pauze in een zin, tussen twee bijvoeglijke naamwoorden of voor/na een bijzin.                                                                   Voorbeeld: Na het eten, gaan we wandelen.                                                       Voorbeeld: Een grote, rode appel lag op tafel.

Slide 19 - Slide

Interpunctie
  • Vraagteken (?): aan het einde van een vragende zin.                                                  Voorbeeld: Ga je mee naar de winkel?
  • Uitroepteken (!): aan het einde van een zin met nadruk of emotie.
       Voorbeeld: Kijk uit!
  • Dubbele punt (:): gebruik je om iets aan te kondigen, zoals een opsomming of citaat. Voorbeeld: Hij kocht: appels, peren en bananen.

Slide 20 - Slide

Interpunctie
  • Aanhalingstekens (“ ”): gebruik je bij letterlijk overgenomen tekst of om iets te benadrukken.
     Voorbeeld: Hij zei: “Ik kom zo.”
  • Koppelteken (-): gebruik je in samenstellingen, vooral met cijfers of afkortingen.
      Voorbeeld: 100-jarig bestaan, t-shirt
  • Apostrof (’): gebruik je bij sommige meervouden of bezitsvormen.
      Voorbeeld: oma’s, Lisa’s boek

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Lettergebruik
Goede keuze maken tussen:
  • ei of ij → geit of blij
  • d of t → word of wort
  • g of ch → gracht of licht
  • v of f → vies of fiets

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Werkwoordspelling
  • Tegenwoordige tijd (tt)
       Ik loop, jij loopt, hij loopt
  • Verleden tijd (vt)
       Ik liep, jij liep, wij liepen
  • Voltooid deelwoord
       gelopen, gewerkt

Slide 25 - Slide

Werkwoordspelling
  • onvoltooid deelwoord 
       Voeg -d toe aan de stam van het werkwoord.
        Voorbeeld:
         werken → werk → werkend
         lachen → lach → lachend

Het onvoltooid deelwoord eindigt dus op -end en geeft een handeling in uitvoering aan (bijv. de lachende man).

Slide 26 - Slide

Werkwoordspelling
  • Lastige gevallen:
       Hij wordt boos. (met -dt)
       Het is gebeurd. (met een d)

Slide 27 - Slide

Meervoud en verkleinwoorden
  • Meervoud: meestal met -en of -s
       stoelen, tafels, taxi’s
  • Verkleinwoorden: meestal met -je of -tje
       stoeltje, hondje, huisje

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

 Afkortingen
  • Veelgebruikte korte vormen van woorden:
        i.p.v. (in plaats van)
        t.a.v. (ter attentie van)
        m.a.w. (met andere woorden)
        km (kilometer), € (euro)

Slide 30 - Slide

Oefening

Slide 31 - Slide

Spelling

Slide 32 - Slide