24. Het onderwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Doel:  ik kan het onderwerp van een zin vinden.    

Goedemorgen,

Start alvast je LessonUp op (laptop).

Leg je boek / schrift klaar.

204-205

208-209

Doel:  Ik kan het onderwerp van een zin vinden.    

 Laptop - LessonUp  

• LessonUp Voorkennis persoonsvorm en zinsdelen
• Instructie onderwerp
• Maken Flexboek C5 Onderwerp
• Lesafsluiting Quiz LessonUp

204 - 205

208 - 209

Hoe vind ik ook alweer de persoonsvorm?

1. Zin vragend maken
2. Verander het aantal in de zin
3. Zin in een andere tijd zetten
4. Alle drie

Persoonsvorm

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

lopen - werken - ...

Hoe vind je de persoonsvorm?

• Maak de zin vragend.
• Verander de zin van tijd.
• Verander het getal (enkelvoud/meervoud).

Zinsdelen (beg.inoefening)
's Avonds zie je op de kermis veel verliefde stelletjes.

De keizer van Japan zal deze week ons land bezoeken.

Hoe vind je het onderwerp?

• Stel de vraag: 

• Wie (Wat) + persoonsvorm?

Mijn buurmeisje loopt naar het wokrestaurant.

Zo vind je het onderwerp van een zin:

1. Zoek de persoonsvorm (pv).
2. pv = loopt
   
3. Vraag: wie (wat) + persoonsvorm? 
   
4. Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
   
5. Wie loopt?
   
6. ow = Mijn buurmeisje 
   

Vaak is het onderwerp van de zin een persoon die iets doet. Het kan ook een dier of een ding zijn.

Een onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.  

Onderwerp

Je kunt ook de persoonsvorm in de zin veranderen van enkelvoud naar
meervoud of andersom. 

Als je dat doet verandert het onderwerp mee.

Enkv.:     De jongen leest boeken

Meerv.:   

Dus?

Het onderwerp vind je door:

Wie of wat + persoonsvorm?

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Klas 1 heeft een sportdag georganiseerd.

1. Wie heeft georganiseerd?
2. Wat heeft georganiseerd?

Wat is het onderwerp?

Klas 1 heeft een sportdag georganiseerd.
Wie heeft georganiseerd?

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.

1. Wie treden op?
2. Wat treden op?

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Welke vraag stel je?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.

Wat is het onderwerp?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
Wie speelt?

Zet de persoonsvorm en het onderwerp in het meervoud. (getalsproef)

Mijn koptelefoon maakt slecht verbinding.

Flexboek

             Blz. 204 - 205  Maak opdracht 1 t/m 7 

             Blz. 208 - 209  Maak opdracht 1 t/m 5 

Klaar?  Online Planning Les 24

Huiswerk dinsdag 5 december: Ne Planning les 24

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.

1. Wie kan kopen?
2. Wat kan kopen?

Wat is het onderwerp?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
Wie kan kopen?

Wat is het onderwerp?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
Wie krijgen?

Wat is het onderwerp?

De auto moet voor een APK naar de garage.

Wat is het onderwerp in de zin?

De docenten vergaderen over de rapporten.

Wat is het onderwerp in de zin?

Heeft de zilversmid jouw kettinkje gerepareerd?