Herhaling H3 en H4

Zet de KA's in het juiste tijdvak
TIJDVAK 3
TIJDVAK 4
de verspreiding van het christendom in geheel Europa
de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
het begin van staatsvorming en centralisatie
het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
het ontstaan en de verspreiding van de islam
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
1 / 22
next
Slide 1: Drag question
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zet de KA's in het juiste tijdvak
TIJDVAK 3
TIJDVAK 4
de verspreiding van het christendom in geheel Europa
de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
het begin van staatsvorming en centralisatie
het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
het ontstaan en de verspreiding van de islam
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

Slide 1 - Drag question

Welk K.A. Past het beste bij deze afbeelding?
A
de verspreiding van het christendom in geheel Europa
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
het ontstaan en de verspreiding van de islam
D
het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

Slide 2 - Quiz

Welk K.A. past hier het beste bij?

Slide 3 - Open question

Een kenmerkend aspect uit het vierde tijdvak is 'De opkomst van handel en ambacht die de basis legt voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving'.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Welk kenmerkende aspect hoort bij tijdvak 4?
A
Het begin van staatsvorming en centralisatie
B
Het ontstaan en verspreiden van de Islam
C
Ontstaan van landbouw en landbouwsamenleving
D
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

Slide 5 - Quiz

Bestudeer de bron.
Bij welk kenmerkend aspect uit tijdvak 4 past de bron het beste?

A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat

Slide 6 - Quiz

Wat is geen kenmerkend aspect van tijdvak 3 (500-1000 n Chr.)?
A
De verspreiding van het christendom in geheel Europa
B
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
C
De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
D
Het ontstaan en de verspreiding van de islam

Slide 7 - Quiz

De gedachte dat de wereld bestaat uit een geestelijke en een wereldlijke machtssfeer noemen we...
A
tweezwaardenleer
B
investituurstrijd
C
schenking van Constantijn
D
de trinitas

Slide 8 - Quiz

Waarover ging de investituurstrijd?
A
Over de tweezwaardenleer
B
Over wie het recht had om bisschoppen te benoemen
C
Over wie nou eigenlijk geestelijke macht bezat
D
Over de schenking van Constantijn

Slide 9 - Quiz

Welke twee landen vochten in de Middeleeuwen de honderd jarige oorlog?
A
Koninkrijken Frankrijk en Engeland
B
Koninkrijken Spanje en Nederland
C
Koninkrijken België en Duitsland
D
Koninkrijken Groningen en Friesland

Slide 10 - Quiz

Wat is waar? Door staatsvorming en centralisatie
A
Nam de macht van de adel toe
B
Nam de macht van de adel af
C
Nam de macht van de steden toe
D
nam de macht van de koning af

Slide 11 - Quiz

Wat is geen kenmerk van staatsvorming en centralisatie?
A
Centraal bestuur vanuit hoofdstad
B
Meer macht voor de burgers
C
Meer macht voor de vorst

Slide 12 - Quiz

Waarom had de derde stand (de burgerij) in Frankrijk in de praktijk geen invloed in de Staten Generaal?
A
Ze hadden geen stemrecht
B
De derde stand was niet aanwezig in de Staten Generaal
C
Adel en geestelijkheid vormden een front van 2 tegen 1
D
De koning had absolute macht en maakte alle beslissingen zelf

Slide 13 - Quiz

In welke rij staan allemaal woorden die met de Late Middeleeuwen (1000-1500) hebben te maken?
A
Vikingen, stadsrechten, de Hanze en de Pest
B
Stadsrechten, de Hanze, Karel de Grote en kruistochten
C
De Hanze, ridders, kruistochten en de Hanze
D
Stadsrechten, kruistochten, de Hanze en de Pest

Slide 14 - Quiz

Een agrarisch-urbane samenleving is...
A
Een maatschappijvorm waarin de meeste mensen werkzaam zijn in de landbouw, maar waar ook steden zijn, waarin veel mensen hun brood verdienen als ambachtsman of handelaar
B
Een maatschappijvorm waarin weinig mensen werkzaam zijn in de landbouw, waar veel steden zijn, waarin veel mensen hun brood verdienen als ambachtsman of handelaar
C
Een maatschappijvorm waarin iedereen werkzaam is de landbouw, gericht op zelfvoorzienendheid
D
Een maatschappijvorm waarin de meeste mensen werkzaam zijn in de landbouw, met als doel zoveel mogelijk oogst te verkopen.

Slide 15 - Quiz

Autarkie is gericht op...
A
politiek
B
sociaal-cultureel
C
religie
D
economie

Slide 16 - Quiz

Een economisch systeem waarin min of meer autarkische domeinen centraal staan noemen we ook wel...
A
feodale stelsel
B
domeinstelsel
C
belastingstelsel
D
horigheidstelsel

Slide 17 - Quiz

Halfvrije boer die recht heeft op zijn grond, maar het domein niet mag verlaten zonder toestemming van zijn heer noemen we...
A
vrije boer
B
lijfeigene
C
heer
D
horige

Slide 18 - Quiz

De belangrijkste groep bewoners van een stad, de mensen die het burgerrecht hebben
A
regenten
B
patriciërs
C
edelen
D
burgerij

Slide 19 - Quiz

Een vergadering van vertegenwoordigers van de geestelijkheid, adel en burgerij die advies uitbrengen aan de koning noemen we...
A
standen
B
feodalisme
C
parlement
D
westers schisma

Slide 20 - Quiz


Slide 21 - Open question

Maak verwerkingsvragen:
Opdracht 1, 2 en 3 (Blz. 52)
Opdracht 1 en 2 (Blz. 72)

Slide 22 - Slide