Grammatik Kapitel 2

Grammatik Kapitel 1
Was kennt ihr schon?
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatik Kapitel 1
Was kennt ihr schon?

Slide 1 - Slide

Vervoeging Modalverben

Slide 2 - Slide

Konjunktiv II

Slide 3 - Slide

Wie entsteht der Konjunktiv II ?
Meistens benutzt man eine Form von werden und ein regelmäßiges Verb!

Slide 4 - Slide

Beispiele:
Ich würde das nicht machen.
Wie würdet ihr diese Aufgabe lösen ?
Wir würden gerne ein Eis kaufen.

Slide 5 - Slide

Ausnahmen
Die Verben: werden, haben, sein
und alle Modalverben(dürfen, können, mögen, müssen, wissen, sollen en wollen) haben eine eigene Konjunktivform.

Slide 6 - Slide

Konjunktiv II: Die Hilfsverben

Slide 7 - Slide

Konjunktiv II: Die Modalverben
-> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)

Slide 8 - Slide

Wat zouden jullie hebben gedaan?
A
Was hattet ihr gemacht?
B
Was hätten ihr gemacht?
C
Was habt ihr gemacht?
D
Was hättet ihr gemacht?

Slide 9 - Quiz

Zou u kunnen ..... ..... mir das bitte noch einmal erklären?
A
Können Sie
B
Konnten Sie
C
Möchten Sie
D
Könnten Sie

Slide 10 - Quiz

Wenn ich genug Geld (zou hebben), (zou) ich ein Pferd kaufen.
A
hätte, würde
B
hatte, würde
C
hätte, wurde
D
hatte, wurde

Slide 11 - Quiz

Vertaal het werkwoord (Modalverben)

en zet het in de goede vorm. Is het de tegenwoordige tijd (tt) of de zou-vorm (vt, K2)?

Slide 12 - Slide

Ich (können, tt) ……………. dir helfen.

Slide 13 - Open question

Ihr (sollen, tt) ……... eure Hausaufgaben machen.

Slide 14 - Open question

Er (müssen, tt) …….. zeitig aufstehen.

Slide 15 - Open question

Er (müssen, vt K2) …….. zeitig aufstehen.

Slide 16 - Open question

Ich (dürfen, vt K2) ……. es euch nicht sagen.

Slide 17 - Open question

Wechselpräpositionen und Fälle
Pak de tabellen er bij!

Slide 18 - Slide

Samengevat.....
Bekijk je gemaakte aantekeningen en vul aan!
De 9 keuzevoorzetsels zijn: 
an: aan, op
auf: op
hinter: achter
in: in, over
neben: naast
über: boven
unter: onder
vor: voor
zwischen:tussen

Slide 19 - Slide

Samengevat.....
Zie je één van deze voorzetsels in de zin staan en je moet daarna een pers.vns, lidwoord etc invoeren dan moet je jezelf de volgende vragen stellen om te bepalen welke naamval het pers.vnw, lidwoord etc krijgt. 

Is het op een plek? Wo? Dan krijgt het pers.vnw een 3e naamval. Ook als je kunt vragen wann? krijgt het een 3e naamval. 
Is het een beweging en kun je dus vragen wohin? Dan krijg je een 4e naamval

Slide 20 - Slide

De 7/2 regel
Soms kun je niet vragen waar/waarheen of wanneer en dan gaat bij deze voorzetsels de 7/2 regel in. Dat houdt in dat auf en über altijd een 4e naamval krijgen en de overige 7 voorzetsels een 3e naamval krijgen. 


Slide 21 - Slide

De 7/2 regel
Voorbeeld: 
Ik wacht op mijn vriend.
Ich warte auf mein..... Freund. 
Als je zou zeggen "Ich warte auf meinem (3e naamval) Freund". Dan zit je letterlijk op je vriend en wacht je daar, dus als je wilt zeggen dat je  vriend er nog niet is en dat je dus op hem wacht, dan zeg je dus: "Ich warte auf meinen Freund".  
Op de volgende dia zie je nog een voorbeeld. 

Slide 22 - Slide

Das Papier liegt unter ...... Teppich.
A
dem
B
den

Slide 23 - Quiz

Ich gehe morgen in ....... Schule.
A
die
B
der

Slide 24 - Quiz

Ich lege mich auf ........ Bett.
A
meinem
B
mein

Slide 25 - Quiz

Früher wohnten wir über ....... Bäcker.
A
einem
B
einen

Slide 26 - Quiz

die Verben mit einem Fall
Kennst du alle Verben schon?

Slide 27 - Slide

1. Fall
3. Fall
4. Fall
begegnen
sein
werden
bitten
danken
bleiben
fragen
kosten
folgen
gefallen
glauben
lehren
gehören
interessieren
es gibt/es gab
gratulieren
helfen
kondolieren
schaden
passen
gelingen
trauen

Slide 28 - Drag question

Ergänze die richtigen Endungen:
Ich danke mein..... Vater.

Slide 29 - Open question

Ergänze die richtigen Endungen:
Meine Mutter ist d......... Lehrerin

Slide 30 - Open question

Ergänze die richtigen Endungen:
Er wird ein......... Haus kaufen.

Slide 31 - Open question

Ergänze die richtigen Endungen:
Heute gibt es kein..... Bus (m).

Slide 32 - Open question

Und jetzt?
Wenn du Fragen hast, mailt mir oder schreibt einen Bericht über MS Teams. 
Verwende die formative Prüfung als Vorbereitung.
üben, üben, üben!

Slide 33 - Slide