herhaling lesstof objectif santé lj 2

Objectif santé
Les objectifs pour aujourd'hui :
- Jij kunt de ontkenning gebruiken (niet, niet meer, nooit, nog niet);
- Jij kunt een vraag stellen door een vraagwoord te gebruiken;
- Jij kunt zeggen en schrijven waar heb jij pijn.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Objectif santé
Les objectifs pour aujourd'hui :
- Jij kunt de ontkenning gebruiken (niet, niet meer, nooit, nog niet);
- Jij kunt een vraag stellen door een vraagwoord te gebruiken;
- Jij kunt zeggen en schrijven waar heb jij pijn.

Slide 1 - Slide

Ontkenningen in het NL zijn: niet, nooit, niets, niet meer, nog niet.
Welke Franse ontkenningen ken je?

Slide 2 - Open question

les négations / de ontkenningen
niet/geen: ne ..... pas 
niet meer = ne ..... plus 
        niets = ne ..... rien
             nooit = ne ..... jamais
                nog niet = ne ..... pas encore

Slide 3 - Slide

Nooit

Niets

Niemand

Niet meer

Niet/geen
ne...pas
ne...jamais
ne....plus
ne...personne
ne....rien

Slide 4 - Drag question

Op welke plek staat de ontkenning in de Franse zin?

Slide 5 - Open question

ne ....... pas
Waar staat ne...pas?

ne staat voor de persoonsvorm en pas staat erachter.
B.V.: Yassin ne danse pas = Yassin danst niet.

Slide 6 - Slide

Maak ontkennend:
Nous sommes malades (niet).

Slide 7 - Open question

Maak ontkennend:
Nous nous sentons bien (niet).

Slide 8 - Open question

Maak ontkennend:
Finn aime la pizza (niet meer).

Slide 9 - Open question

Maak ontkennend:
Je parle anglais (nooit).

Slide 10 - Open question

Maak ontkennend:
C'est cher (niet)

Slide 11 - Open question

het is/het is geen/het is niet..
C'est super ! 
Non, ce n'est pas super !

c'est => ce n'est pas 

Slide 12 - Slide

Maak ontkennend:
Lior et Mercedes vont au restaurant (nog niet).

Slide 13 - Open question

Maak ontkennend:
Je peux manger (niets)

Slide 14 - Open question

Les questions
- Vraagteken achter gewone zin (stem omhoog einde zin)
- "Est-ce que" + gewone zin
- Vraag met vraagwoord

Slide 15 - Slide

Welke Franse vraagwoorden ken je?

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Maak de zin vragend:
Je m'appelle Semih.

Slide 18 - Open question

Maak de zin vragend:
Tu es malade.

Slide 19 - Open question

est-ce que...?
Est-ce que tu as un frère?

Heb jij een broer?

= Est-ce que vertaal jij dus niet! Jij zal het toevoegen om te laten horen "hier komt een vraag!"

Slide 20 - Slide

De plaats van het vragend voornaamwoord
met est-ce que
est-ce que tu habites ?
quand est-ce que tu viens ?
comment est-ce que tu t'appelles ?
combien est-ce que tu as de frères ?
pourquoi est-ce que tu pleures ?
qui est-ce que tu aimes ?
 

Slide 21 - Slide

Maak de zin vragend, gebruik
'est-ce que':
Vous faites du sport.

Slide 22 - Open question

Kies de juiste vraag:
Je vais au collège.
A
Tu vas quand ?
B
Tu vas où ?
C
Tu vas comment ?
D
Tu vas combien ?

Slide 23 - Quiz

Kies de juiste vraag:
Nous rentrons aujourd'hui.
A
Vous rentrez quand ?
B
Vous rentrez comment ?
C
Vous rentrez combien ?
D
Vous rentrez où ?

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste vraag:
J'ai mal à la tête.
A
Pourquoi tu as ?
B
Quand tu as ?
C
Qu'est-ce que tu as ?
D
Combien tu as ?

Slide 25 - Quiz

Avoir mal...
les phrases en français sur la santé !

Slide 26 - Slide

Vertaal naar het Frans:
Hij heeft buikpijn.

Slide 27 - Open question

Vertaal naar het Frans:
Wij hebben pijn aan de oren.

Slide 28 - Open question

Vertaal naar het Frans:
Zij heeft pijn aan haar hand.

Slide 29 - Open question

Vertaal naar het Frans:
Jij hebt keelpijn.

Slide 30 - Open question

Lesdoelen behaald?
Les objectifs pour aujourd'hui :
- Jij kunt de ontkenning gebruiken (niet, niet meer, nooit, nog niet);
- Jij kunt een vraag stellen door een vraagwoord te gebruiken;
- Jij kunt zeggen en schrijven waar heb jij pijn.

Slide 31 - Slide

Lesdoelen behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Slide 33 - Slide