Grammatica - module: naamvallen

Grammatica 
Module naamvallen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2-6

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica 
Module naamvallen

Slide 1 - Slide

Het grammatica-schema

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Grammatica-uitleg naamvallen

Slide 5 - Slide


Om een uitgang van een woord te vinden, heb je 3 stukjes informatie nodig:

1 GROEP = der-groep of ein-groep 

2 GESLACHT = wordt bepaald door 1e zelfst. nv., dat er erachter staat
3 NAAMVAL = volgorde van bepaling:
* Voorzetsel ervoor
* Werkwoord in de zin met een bepaalde naamval (deze sla je voor nu nog over)
* Ontleden


Slide 6 - Slide

Präpositionen (voorzetsels)  

Slide 7 - Slide

Präpositionen (Voorzetsels)
In het Duits bepalen voorzetsels een naamval. Dit gaat altijd boven de naamval, die de zinsdeel krijgt door ontleding!
Als een voorzetsel als voegwoord voorkomt, hebben zij geen naamval, dit krijgen ze alleen als voorzetsel!

Slide 8 - Slide

De voorzetsels

Slide 9 - Slide

De keuzevoorzetsels 
an
aan, bij, 
op (alleen bij dagen)
auf
op (plaatsbepaling)
hinter
achter
neben
naast
in 
in, naar (uitgaan/landen met lidwoord)
über
boven, over
unter
onder
vor
voor (plaats  + tijd)
zwischen
tussen

Slide 10 - Slide

Dativ
Dativ = rust, ergens zijn.

Je kunt de vraag: Wo (waar)? stellen


Die Zeitung liegt auf dem Tisch. 
Akkusativ
Akkusativ = beweging, ergens heen. 

Je kunt de vraag: Wohin (waarheen)? stellen

Sie wirft die Zeitung auf den Tisch (m). 

Slide 11 - Slide

Tijdsbepalingen na een keuzevoorzetsel staan in de derde naamval

Je kunt de vraag: Wann (wanneer)? stellen


In einer Woche kommt er. 
Ich habe das Portmonee an diesem Samstag verloren. 

Slide 12 - Slide

Ontleden

Slide 13 - Slide

Ontleden
Alleen nadat je hebt gekeken of er geen voorzetsel voor staat of er geen werkwoord in de zin staat met een bepaalde naamval, dat betrekking heeft op dit zinsdeel, kun je gaan ontleden. Maar hoe moest dat ook al weer?


  • Onderwerp Wie/wat + gezegde? (= alle werkwoorden in de zin) 1e nv
  • Lijdend voorwerp Wie/wat + gezegde + ondewerp? 4e nv
  • Meewerkend voorwerp Aan/voor + wie/wat + gezegde + (lijdend voorwerp)?



Slide 14 - Slide

Als je nu de volgende drie gegevens hebt, kun je zoeken in het schema.

- groep
- geslacht
- naamval

Slide 15 - Slide