Herhalen H4 voor de toets 3K

Welkom!
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesopbouw
 Toets voorbereiden
 Zelffstandig leren woordenschat
9.30 toets maken

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lezen
Signaalwoorden
Tekstverbanden
Onderwerp
Kernzin
Tekstdoel!
Hoofdgedachte
Samenvatten

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Woordenschat
Betekenis van woorden uit je boek
Let op meerdere betekenissen zelfde woord.
Vb vraag: bank,  pinnen,  zitten,  stoplicht

Meerdere betekenissen werkwoord 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Grammatica en Spelling hfdst. 4 blz. 143
Woordsoorten 
(taalkundig ontleden)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Ik kan verschillende woordsoorten herkennen in de zinnen. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Lidwoorden

3 lidwoorden:
het ('t)
de
een ('n)
Staan voor een zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandige naamwoorden 
Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen, plaatsen en voor (eigen)namen (ook al kun je daar soms geen LW voor zetten).
je kunt er een lidwoord voorzetten. 
Je kunt ze meestal verkleinen
Ze hebben meestal een meervoud

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

de mooie ring
de drukke hond
de lieve moeder
de kapotte telefoon


 De auto is rood. →
Rood is de eigenschap van de auto.

Mijn moeder is altijd heel erg lief. → Lief is de eigenschap van moeder.

De telefoon is tijdens de
wedstrijd kapot gegaan. → Kapot is de toestand van de telefoon.


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden
Je kunt aan werkwoorden zien wat je doet (doe-woorden). Ook hebben, zijn en worden zijn werkwoorden. 

Je kunt werkwoorden vervoegen 
(ik, hij/zij, het, enz.).

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.
 
Ik heb een jas gekocht. (heb p.v. - gekocht v.d.)
Mijn vader heeft de auto gewassen. (heeft p.v. - gewassen v.d.)
De stoel is blauw geverfd.  (is p.v. - geverfd v.d.)


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Van voltooid deelwoord naar bijvoeglijk naamwoord
Ik heb een jas gekocht > de gekochte jas.
Mijn vader heeft de auto gewassen > de gewassen auto.
De stoel is blauw geverfd > de geverfde stoel.

Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo eenvoudig mogelijk.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Inhoud
Deze les leer je:

  • De spelling van lastige woorden met th of t



Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Wat is goed gespeld?
A
thermometer
B
termometer

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed gespeld?
A
terapie
B
therapie

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed gespeld?
A
bibliotheek
B
biblioteek

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed gespeld?
A
systeem
B
systheem

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed gespeld?
A
teorie
B
theorie

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Bekijk het volgende filmpje

schema werkwoordspelling

-

uitgelegd in twee minuten

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Video

This item has no instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb (schaatsen).

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Einde uitleg
Tijd over? Dan woordjes leren.
Zoniet, starten met de toets

SUCCES!

Slide 36 - Slide

This item has no instructions