muy-mucho

BIENVENIDOS
conocimientos previos


muy / mucho
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

BIENVENIDOS
conocimientos previos


muy / mucho

Slide 1 - Slide

hay - estar
Wat betekent hay?

Wat betekent estar?

Wat zijn de vervoegingen?

Wanneer gebruik je het?

Slide 2 - Slide

ESTAR
HAY
Betekenis: zich bevinden, staan, liggen.

Je gebruik estar:
-wanneer je aangeeft waar iets zich bevindt
-bij een bepaald lidwoord (el, la, los, las)
-bij een bezittelijk voornaamwoord (mi, tu, su ...)
-bij een eigen naam (Carlos, Pablo, Maria, Eva...)

  • denk aan de accenten




Betekenis: er is, er zijn.

Je gebruikt hay:
-bij een onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas)
-zonder lidwoord
-met een hoeveelheidswoord (muchos, pocos...)
-met een telwoord (uno, dos, tres ...)

  • Als iets er niet is dan zeg je: No hay.

  • Het werkwoord hay hoef je niet te vervoegen!

  • Kan je het woordje er toevoegen in de zin, dan gebruik je altijd het werkwoord hay!


Slide 3 - Slide

Conocimientos previos
Vul in: hay of estar
(Let op: de werkwoorden moeten nog vervoegd worden)

1. Yo __________________ en Barcelona.
2. Las sillas ________________ al lado de la mesa.
3. ¿Sabe usted si ________________ un banco por aquí cerca?
4. En nuestro barrio ________________dos panaderías.

Slide 4 - Slide

LESDOEL
Ik kan de Spaanse woorden muy en mucho op de juiste manier in een zin gebruiken.

Slide 5 - Slide

muy
muy betekent heel of erg
en staat voor een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord

muy is een bijwoord en dus onveranderlijk

el chico es muy alto
las casas son muy bonitas
muy bien
de jongen is heel lang
de huizen zijn heel mooi
heel goed

Slide 6 - Slide

mucho
mucho betekent veel

wanneer mucho iets zegt over een werkwoord, dan verandert het niet


la niña trabaja mucho  - het meisje werkt veel

hay muchas plantas en el jardín - er zijn veel planten in de tuin

Slide 7 - Slide

Samen
  1. Estoy _______ alegre ahora
  2. Ricardo tiene ______ gatos
  3. Lisa siempre habla _______
  4. Mi amigo es _________ simpático

Slide 8 - Slide

Voy …………… al colegio a pie. Está cerca.
No hay …………… autobuses en el campo.
La niña es ………………………. bonita.
Yo como …………….. pescado.
No tengo …………………….ropa.
El supermercado tiene ……………………verduras.
La ciudad está ……………………lejos.
Me gusta ………….. viajar.
Viajamos …………… en tren al trabajo.

*noteer de hele zin. Vertaal de zin zo goed mogelijk.
timer
5:00

Slide 9 - Slide

Haz ejercicios
Maak 2 zinnen met muy
Maak 2 zinnen met mucho



Noteer de zin in het Nederlands en in het Spaans                  .
Zorg dat je zelf weet wat er staat                                              
timer
3:00

Slide 10 - Slide

A trabajar

LA: pág. 103 ej. 4 y 5

LE: ej. 6.17 y 6.18

¿Acabado?
Haz los ejercicios en la hoja
timer
25:00

Slide 11 - Slide

¿Listos?

Zelfstandig (in stilte!) 
leren voor SO

Slide 12 - Slide

https://play.kahoot.it/v2/?quizId=8e9224cc-5ab4-4ace-9c2a-6e68a242383f

Slide 13 - Slide

¿Qué tal todo?
Waar hebben we aan gewerkt?

Hoe hebben wij / jij dit aangepakt?

Wat ging er goed en wat was moeilijk?

Slide 14 - Slide