Grammatica - Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord + voornaamwoorden

Nederlands
2Y
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
2Y

Slide 1 - Slide

Planning
- Leerdoelen
- Uitleg: voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
- Oefenen
- Uitleg: voornaamwoorden
- Oefenen
- Aan de slag
- Afronden

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
- Je weet hoe je een voltooid deelwoord omzet naar een bijvoeglijk naamwoord.

- Je weet wat voornaamwoorden zijn.

- Je kent de volgende begrippen en kenmerken: persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord, wederkerend voornaamwoord en betrekkelijk voornaamwoord.


Slide 3 - Slide

Voltooid deelwoord
- Een vorm van een werkwoord.
- Vaak te herkennen aan de volgende voorvoegsels: ge-, be-, her-, ver-, -ont.

- Kan worden omgezet naar een bijvoeglijk naamwoord (een kenmerk / eigenschap over een zelfstandig naamwoord).
De deur is gesloten. --> De gesloten deur.

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
- Wanneer een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt, zijn er een aantal afspraken:

1. Wanneer het voltooid deelwoord op -en eindigt, eindigt het bijvoeglijk naamwoord ook op -en.
De winkel is gesloten. --> De gesloten winkel.

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
2. Wanneer het voltooid deelwoord niet op -en eindigt, maar op een andere medeklinker, schrijven we het net als alle andere bijvoeglijke naamwoorden.

Het meisje is gevlucht. --> Het gevluchte meisje.
De maaltijd is gekookt. --> De gekookte maaltijd.

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
LET OP: We schrijven een bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk (zolang dit niet ten koste gaat van de uitspraak).

De weg is verbreed. --> De verbrede weg.
De hond is gered. --> De geredde hond.

Slide 7 - Slide

Oefenen
Aan de slag met google forms.


Slide 8 - Slide

Voornaamwoorden
Woorden die de plaats kunnen overnemen van een zelfstandig naamwoord of van een zinsdeel. Het voorkomt veel herhaling.  Er wordt op een andere manier naar iets of iemand verwezen.

Mijn vader is vandaag jarig. Hij  heeft veel cadeautjes gekregen.

Hij vervangt het zinsdeel mijn vader.

Slide 9 - Slide

Voornaamwoorden
Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden (we behandelen er vandaag vier, volgende keer nog drie):

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord
3. Wederkerend voornaamwoord
4. Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar allerlei verschillende zelfstandig naamwoorden.

Nadat mijn zusje en ik een film hadden gekeken. Gaf zij mij een knuffel om welterusten te zeggen.

Een persoonlijk voornaamwoord komt als onderwerp in een andere vorm voor dan als lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp.

Slide 11 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 12 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft een bezit van iets of iemand aan. Het staat vaak voor een zelfstandig (of bijvoeglijk) naam woord.

Heb je mijn nieuwe schoenen al gezien?
Onze moeders zijn al sinds de basisschool vriendinnen.


Slide 13 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
- Verwijst terug naar een eerder genoemd persoon.
- Komt voor in combinatie met een wederkerend werkwoord.
- Het wederkerend voornaamwoord verwijst naar de persoon die het onderwerp is. 
- Het onderwerp komt dus nog een keer in een andere vorm terug. 
Zij vergist zich nooit.

Slide 15 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
- Wanneer je twijfelt of het om een wederkerend voornaamwoord gaat kun je dit controleren.
- Pas het onderwerp aan naar een andere vorm (vaak naar de hij-vorm), het wederkerend voornaamwoord moet zich dan ook aanpassen.
Ik pas mij aan.
Hij past zich aan.

Slide 16 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Je kunt achter een
wederkerend 
voornaamwoord
het woordje 'zelf'
plaatsen.
Dus: 'mezelf', 
'zichzelf', etc.

Slide 17 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
- Heeft betrekking op een eerder genoemd woord, of eerder genoemde woordgroep of zin.
- Dat eerder genoemde woord of die eergenoemde woordgroep of zin noemen we een antecedent.
- Betrekkelijke voornaamwoorden: die en dat (en ook wie/wat)
Het schilderij dat je hebt opgehangen hangt scheef.
De poster achter in het lokaal, die mijn collega heeft opgehangen, is verdwenen.

Slide 18 - Slide

Hij heeft (zijn) boeken al ingeleverd.
A
Persoonlijk vnw
B
Bezittelijk vnw
C
Wederkerend vnw

Slide 19 - Quiz

Zagen jullie (ons) niet staan?
A
Persoonlijk vnw
B
Bezittelijk vnw
C
Wederkerend vnw

Slide 20 - Quiz

Ik heb (u) uw potlood toch al teruggegeven?
A
Persoonlijk vnw
B
Bezittelijk vnw
C
Wederkerend vnw

Slide 21 - Quiz

Ik heb u (uw) potlood toch al teruggegeven?
A
Persoonlijk vnw
B
Bezittelijk vnw
C
Wederkerend vnw

Slide 22 - Quiz

Ik denk dat jij (je) vergist.
A
Persoonlijk vnw
B
Bezittelijk vnw
C
Wederkerend vnw

Slide 23 - Quiz

Ik denk dat (jij) je vergist.
A
Persoonlijk vnw
B
Bezittelijk vnw
C
Wederkerend vnw

Slide 24 - Quiz

Wij zaten (ons) gruwelijk te vervelen tijdens die les.
A
Persoonlijk vnw
B
Bezittelijk vnw
C
Wederkerend vnw

Slide 25 - Quiz

Aan de slag
Pak je agenda erbij.

Huiswerk voor maandag 1 februari:
Hoofdstuk 4 grammatica:
Onderdeel 4.3: deel 1, deel 2 + voortgangstoets

Slide 26 - Slide