H4 hoofdstuk 10

Hoofdstuk 10: Intertemporele ruil overheid

Planning tot aan toetsweek 21 - 25 juni:
24 - 27 mei: h.10.1 collectieve en particuliere sector; opgaven 1 t/m 5
                          h.10.2 begroting en schuld collectieve sector, theorie 
                                       blz 120 + 121 tot aan 'belastingbeginselen'  + tekstblok op
                                       blz 126 Financieringstekorten en intertemporele ruil;
                                       opgaven 10.6 b en c, 10.7 b, 10.8 a, b en c
31 mei - 4 juni: h.10.3 Loon- en inkomstenbelasting; opgaven 10.11 t/m 10.15
7 - 11 juni: h.10.4 Btw, accijnzen en autobelastingen; opgaven 10.16 t/m 10.20
14 - 18 juni: voorbereiden proefwerk h.10 in toetsweek
                         
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 10: Intertemporele ruil overheid

Planning tot aan toetsweek 21 - 25 juni:
24 - 27 mei: h.10.1 collectieve en particuliere sector; opgaven 1 t/m 5
                          h.10.2 begroting en schuld collectieve sector, theorie 
                                       blz 120 + 121 tot aan 'belastingbeginselen'  + tekstblok op
                                       blz 126 Financieringstekorten en intertemporele ruil;
                                       opgaven 10.6 b en c, 10.7 b, 10.8 a, b en c
31 mei - 4 juni: h.10.3 Loon- en inkomstenbelasting; opgaven 10.11 t/m 10.15
7 - 11 juni: h.10.4 Btw, accijnzen en autobelastingen; opgaven 10.16 t/m 10.20
14 - 18 juni: voorbereiden proefwerk h.10 in toetsweek
                         

Slide 1 - Slide

Collectieve sector
De overheid behoort tot de collectieve sector: ze levert collectieve en quasi-collectieve goederen
collectieve goederen: niet splitsbaar, niet uitsluitbaar, niet rivaliserend
quasi-collectief: individueel maar toch geleverd door de overheid
overheid = rijksoverheid, gemeenten, provincies, waterschappen
Ook in de collectieve sector horen:
* uitvoeringsorganisaties sociale zekerheid en zorg: UWV, SVB, ZIN
* organisaties die zelfstandig overheidstaken uitvoeren: KvK, CBS, DNB, ACM

Slide 2 - Slide

Private sector ofwel marktsector
Bestaat uit commerciële bedrijven en gezinnen.
Private sector = gericht op winst, gedreven door eigenbelang,
                                  gefinancierd uit verkopen (omzet), 
                                   kent negatieve externe effecten

Collectieve sector = gericht op algemeen belang,
                                           gefinancierd uit belastinggeld en sociale premies,
                                            kent positieve externe effecten                                           

Slide 3 - Slide

Publiek-private samenwerking
Samenwerking tussen overheid en private bedrijven, bedoeld om risico en middelen te delen, zodat beide hun doelstellingen kunnen halen.

Privatiseren = overdragen van overheidstaken aan private bedrijven
Is de overheid sinds 1990 gaan doen om te bezuinigen: commerciële bedrijven werken efficiënter dan overheidsbedrijven (willen immers winst maken en moeten concurreren).

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

H.10.2: Begroting en schuld collectieve sector
we kijken vooral naar de Rijksbegroting en Staatsschuld, zoals jaarlijks gepresenteerd op Prinsjesdag.
Rijksbegroting = overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven voor het 
                                    komende jaar: de Miljoenennota
overheidsinkomsten = directe en indirecte belastingen, sociale premies,
                                                 overige inkomsten
overheidsuitgaven =  uitgaven van de ministeries: onderwijs, zorg, 
                                             infrastructuur, justitie, defensie, milieu, landbouw,
                                             overige uitgaven

Slide 8 - Slide

video's over belastingen

Slide 9 - Slide

video's over belastingen en overheidsuitgaven
* toelichting Miljoenennota 2021 door minister Hoekstra
* video over overheidsuitgaven
* video over waarom we belasting betalen
* video over hoe belastingen werken                 -> zie volgende slides

Inkomsten en uitgaven van het Rijk in 2021
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/prinsjesdag/inkomsten-en-uitgaven-van-het-rijk-2021

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

H. 10.3: Loon- en inkomstenbelasting
Voor de inkomstenbelasting zijn er 3 soorten inkomen (boxen) met ieder een eigen tarief:

box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning  -> hierin zit het loon
box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Iemand kan in elke box een inkomen hebben. 
Het bedrag van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wordt berekend als: belastbaar inkomen x tarief. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Box 1: inkomen uit werk en woning
het percentage inkomstenbelasting in de eerste schijf bestaat uit loonbelasting + premies volksverzekeringen

Slide 18 - Slide

Berekenen te betalen inkomstenbelasting box I
in 3 stappen
1. berekenen eerst het belastbaar inkomen = bruto inkomen - aftrekposten
2. bereken het belastingbedrag door het schijventarief toe te passen op
     het belastbaar inkomen
3. haal de heffingskortingen af van het berekende belastingbedrag

Slide 19 - Slide

Aftrekposten
Aftrekposten verminderen het inkomen voor de berekening van het belastingbedrag: het belastbaar inkomen is dan lager dan het bruto inkomen. -> hierdoor betaal je dus minder belasting


* Hypotheekrenteaftrek
* Persoonsgebonden aftrek: betreffen zorg, studie, giften
* Reiskosten openbaar vervoer
* Lijfrenten







Slide 20 - Slide

Heffingskortingen
Heffingskortingen = kortingen op de te betalen inkomensbelasting 
-> hierdoor betaal je minder belasting 


Welke heffingskortingen je krijgt, hangt af van je persoonlijke situatie. 
Als je in loondienst bent of een uitkering krijgt, houdt je werkgever of de uitkeringsinstantie de belasting min de kortingen in op je inkomen.

Slide 21 - Slide

Soorten heffingskortingen
Algemene heffingskorting
Arbeidskorting
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
Heffingskortingen voor AOW-gerechtigden
Jonggehandicaptenkorting
Levensloopverlofkorting
Heffingskorting voor groene beleggingen

Slide 22 - Slide

toepassen schijventarief op belastbaar inkomen
(stap 2)
schijf 1: hoeveel inkomen valt in deze schijf -> keer het heffingspercentage
schijf 2: hoeveel inkomen valt in deze schijf -> keer het heffingspercentage
tel de heffingsbedragen van beide schijven bij elkaar op -> totaal heffingsbedrag

let op: alleen het inkomen dat boven de inkomensgrens van schijf 1 uitkomt, wordt belast tegen het percentage van schijf 2 (anders is het dubbel)

Slide 23 - Slide

Effect van een schijventarief met oplopend heffingspercentage
over het inkomen in de 2e schijf betaal je een hoger % belasting ->
het iemand met een hoog inkomen gemiddeld een hoger % betaalt dan  iemand met een laag inkomen: de gemiddelde heffingsdruk stijgt als het inkomen stijgt 
dit heet een progressief belastingstelsel en het gevolg is dat de inkomensverschillen door de belasting in verhouding kleiner worden
dit heet nivellering van inkomens

Slide 24 - Slide

van bruto inkomen naar netto inkomen
bruto inkomen = wat je met je werkgever afspreekt of hebt uit je eigen 
                                     bedrijf
netto inkomen = bruto inkomen - te betalen belasting en premies 

behalve inkomstenbelasting (loonbelasting + premies volksverzekeringen) betaal je als werknemer ook sociale premies werknemersverzekeringen

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide