werkwoordspelling

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 1 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 2 - Quiz

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
Vint

Slide 3 - Quiz


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 4 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 5 - Quiz

De man (verwoorden)..... vorige week zijn gevoel daarbij.
A
verwoorde
B
verwoorden
C
verwoordde
D
verwoordden

Slide 6 - Quiz

Gisteren .......... hij met bankbiljetten.
A
strooide
B
strooïde
C
strooiden
D
strooidde

Slide 7 - Quiz

De toeschouwers ....... toen PSV een doelpunt ......
A
juichen maakte
B
juichte maakte
C
juichten maakten
D
juichten maakte

Slide 8 - Quiz

De rector ..... de leerling omdat hij aan de kraan had .........
A
schorsten gedraaid
B
schorsten gedraait
C
schorste gedraaid
D
schorste gedraait

Slide 9 - Quiz

Marietje ..... omdat ze haar laptop had .........
A
baalden gemolt
B
baalde gemold
C
baalde gemolt
D
baalden gemold

Slide 10 - Quiz

Marietje ........ zich bij het ....... van de toetsvraag
A
vergistte beantwoorden
B
vergiste beantwoorde
C
vergisste beantwoorde
D
vergiste beantwoorden

Slide 11 - Quiz

De docent ....... om haar ........
A
lachte antwoorden
B
lachte antwoordde
C
lachtte antwoorden
D
lachtte antwoorden

Slide 12 - Quiz

Heb jij wel eens ......
A
gesurfd
B
gesurft
C
gesurfvt
D
gesurvd

Slide 13 - Quiz

Ze ...... mis en daardoor was ze het water in ......
A
staptte geplonst
B
staptte geplonst
C
stapte geplonst
D
stapte geplonsd

Slide 14 - Quiz

Het vuur werd ...... door er zand.....
A
gedoofd over tegooien
B
gedooft over te gooien
C
gedooft overtegooien
D
gedoofd over te gooien

Slide 15 - Quiz

Hij heeft wat.......
A
afgereisd
B
af gereist
C
afgereist
D
af gereisd

Slide 16 - Quiz

Hij heeft zijn duim ...... en zijn enkel.....
A
gekneusd verzwikt
B
gekneust verzwikt
C
gekneusd verzwikd
D
gekneust verzwikd

Slide 17 - Quiz

De gemeente heeft het terrein....
A
onteigend
B
ontijgent
C
onteigent
D
onteiggent

Slide 18 - Quiz

De tulpen zijn ........ en .....
A
uitgebloeit weggegooid
B
uitgebloeid weggegooid
C
uitgebloeit weggegooit
D
uitgebloeid weggegooit

Slide 19 - Quiz

Je had jouw postcode moeten .....
A
vermelden
B
vermeldden
C
vermellden
D
vermelde

Slide 20 - Quiz

Vroeger ........ wij indringers met speren.
A
bestreden
B
bestreedde
C
bestreedden
D
bestrede

Slide 21 - Quiz

De spelers ...... van de kou en ...... van woede
A
klappertanden knarsetandden
B
klappertandden knarsentanden
C
klappertandden knarsetandden
D
klappertanden knarsetanden

Slide 22 - Quiz

Hij vroeg aan haar hoe ze ......
A
heten
B
heeten
C
heette
D
hete

Slide 23 - Quiz

Als je ...... dat je nog ..... drink dan geen.....
A
vermoedt ver moet vermouth
B
vermoet ver moet vermoet
C
vermoed vermoet vermout
D
vernoedt ver moet ver moet

Slide 24 - Quiz