Voc B + aanwijzend voornaamwoord H2

Voc B + aanwijzend voornaamwoord
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Voc B + aanwijzend voornaamwoord

Slide 1 - Slide

voc B + getallen

Slide 2 - Slide

de gympen
A
les chaussures
B
les baskets
C
les bottes
D
les sandales

Slide 3 - Quiz

beroemd
A
grand
B
premier
C
accro
D
célèbre

Slide 4 - Quiz

de kleur
A
la couleur
B
l'objet
C
la rue
D
l'histoire

Slide 5 - Quiz

blanche
A
zwart
B
groen
C
wit
D
oranje

Slide 6 - Quiz

Hoeveel kost het?
A
Il coute combien ?
B
Tu veux l'acheter ?
C
Il est beau ?
D
Tu le trouves comment ?

Slide 7 - Quiz

Ce n'est pas cher.
A
Dat is duur.
B
Dat is niet duur.
C
Het is te klein.
D
Het is niet te klein.

Slide 8 - Quiz

soixante-six
A
60
B
76
C
66
D
16

Slide 9 - Quiz

80
A
quarante
B
quatre-vingts
C
vingt-quatre
D
quatre-six

Slide 10 - Quiz

150
A
cinq-cents
B
cinq-cent-cinquante
C
cent-cinquante
D
cent-cinquante-cinq

Slide 11 - Quiz

640
A
six-cent-quatorze
B
six-cent-quatre
C
six-cent-vint-quatre
D
six-cent-quarante

Slide 12 - Quiz

999
A
neuf-centre-quatre-vingts
B
neuf-cent-quatre
C
neuf-centre-quatre-vingt-dix-neuf
D
neuf-centre-quatre-vingt-neuf

Slide 13 - Quiz

2500
A
deux-mille-cent
B
deux-mille-cinq-cent
C
deux-mille-six-cent
D
deux-mille-cinq

Slide 14 - Quiz

Het aanwijzend voornaamwoord

Slide 15 - Slide

Wat zijn de vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
die, deze, dit, dat
B
een
C
het, de
D
mijn, jouw, zijn...

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans?
A
le, la, l', les
B
un, une
C
mon, ton, son...
D
ce, cet, cette, ces

Slide 17 - Quiz

deze / die man
A
ce homme
B
cet homme
C
cette homme
D
ces homme

Slide 18 - Quiz

deze T-shirt
A
cet T-shirt
B
ce T-shirt
C
cette T-shirt
D
ces T-shirt

Slide 19 - Quiz

deze schoenen
A
cet chaussure
B
ces chaussures
C
cette chaussure
D
ce chaussure

Slide 20 - Quiz

dit voorwerp
A
cette objet
B
cet objet
C
ce objet
D
ces objet

Slide 21 - Quiz

deze jurk
A
cet jupe
B
ce jupe
C
cette jupe
D
ces jupe

Slide 22 - Quiz

deze rugzakken
A
ce sac-à-dos
B
cet sac-à-dos
C
cette sac-à-dos
D
ces sacs-à-dos

Slide 23 - Quiz