EE02 - les 3

Stef Bos: Nog een glas wodka
 QuMSTwhttps://portal.coutinho.nl/fileadmin/documenten/nederlandsingang3/nig-liedje-h3.pdfhttps://portal.coutinho.nl/fileadmin/documenten/nederlandsingang3/nig-liedje-h3-gatentekst.pdf




1 / 23
next
Slide 1: Slide
NT2WOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Stef Bos: Nog een glas wodka
 QuMSTwhttps://portal.coutinho.nl/fileadmin/documenten/nederlandsingang3/nig-liedje-h3.pdfhttps://portal.coutinho.nl/fileadmin/documenten/nederlandsingang3/nig-liedje-h3-gatentekst.pdf




Slide 1 - Slide

Les 3
Nederlands in Gang

Slide 2 - Slide

doelen hoofdstuk 3: In het café
1. Ik kan iets bestellen en iets afrekenen.
2.Ik kan iemand bedanken.
3. Ik ken de rangtelwoorden.
4. Ik kan (de juiste) lidwoorden (articles) gebruiken.
5. Ik kan verkleinwoorden (diminutives) gebruiken.
6. Ik ken de structuur van een hoofdzin (main sentence)
7. Uitspraak (pronunciation): woordaccent en /o/ -/oo/

Slide 3 - Slide

Start

Vocabulaire - hoofdstuk 1 en 2 
Maak met elk vraagwoord een vraag:
Wie …?
Wat …?
Waarom …?
Wanneer …?
Hoe …?

           

Stel de vraag aan een andere persoon

Slide 4 - Slide

Wie

Wie is jouw beste vriend? 
Wie zijn jouw docenten? 
Wie is jouw docent? 
Wie heeft mijn telefoon? 




           

Slide 5 - Slide

Wat

Wat is je moeders naam? 
Wat is jouw geboortedatum? 
Wat is zijn achternaam? 
Wat is je nationaliteit? 




           

Slide 6 - Slide

Waarom

Waarom ben je in Nederland? 
Waarom spreek je Nederlands? 
Waarom is hij niet hier?
Waarom woon je in Den Haag? 



           

Slide 7 - Slide

Wanneer

Wanneer ben je jarig? 
Wanneer stuurt jouw broer een kaart? 
Wanneer heb je vakantie? 
Wanneer eten jullie? 

Slide 8 - Slide

Hoe

Hoe gaat het met je moeder / vader / ouders? 
Hoe gaat het met je? 
Hoe gaat het met je broer en zus?
Hoe laat is het? 



           

Slide 9 - Slide

2.8 possessief pronomen
Ik
mijn broer
jij
jouw broer
je broer
u
uw broer
hij
zijn broer
zij 
haar broer
wij
ons huis (het)
onze tuin (de)
jullie
jullie vriend
zij
hun huis

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

2.9 De klok
Hoe laat is het? 
11.00 - het is 11 uur.
11.15 - het is kwart over 11.
11.30 - het is half 12.
11.45 - het is kwart voor 12. 

Slide 12 - Slide

2.9 dagen/maanden
Hoe laat is het
Hoe laat begint de les?
Hoe laat eindigt de les
Welke dag is het vandaag? 
Welke dag heb je les? 
Welke maand is het
Wanneer ben je jarig? 


 

Het is half 12. 
Om 12.00 uur
Om 14.00 uur. 
Het is maandag. 
Op maandag.
Het is mei. 
In september. 

Slide 13 - Slide

2.9 dagen/maanden
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag 
vrijdag
zaterdag = weekend
zondag = weekend
vandaag
morgen
overmorgen
gisteren


 

januari
februari
maart
april 
mei 
juni 

juli
augustus
september
oktober
november
december

Slide 14 - Slide

3.3 bestellen

Mag ik een biertje? 

Ik wil graag een biertje. 

Een biertje, alstublieft.
Een biertje, alsjeblieft.

Voor mij graag een biertje.
May I have a beer?

I would like a beer.

A beer, please. 


For me a beer, please.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

3.4 betalen
Wat mag het zijn? 
Zegt u het maar..
Kan ik u helpen? 

Mogen we bestellen? 
Mogen we betalen? 
Mag ik de rekening? 
Ik wil graag betalen. 

Momentje. 
What would you like?
Tell me ... 
Can I help you? 

Can we order? 
Can we pay? 
Can I have the bill? 
I would like to pay. 

A moment.

Slide 17 - Slide

3.6 De/het = the
Uit je hoofd leren! 

90% van de woorden = de
10% van de woorden = het

Plural = de
de man - de mannen
het boek - de boeken

Slide 18 - Slide

3.6 een = a 
de auto - een auto
het huis - een auto

de auto's  - auto's
de huizen - huizen

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

2.5 grammatica: de hoofdzin 




2 rules:
1. Never seperate subject + verb in de hoofdzin
2. Verb is always in second spot.

Ik 
ben 
Ruth
Hij 
komt 
uit Yemen.
Wij 
werken 
op maandag in Rotterdam.
De tafel 
staat 
 in de kamer naast de stoel. 

Slide 21 - Slide

3.7 inversie in hoofdzin




2 rules:
1. Never seperate subject + verb
2. Verb is still in second spot.

Nu 
wil 
ik 
een biertje.
Morgen
komt 
hij
niet
Misschien
werkt
zij
vandaag niet. 
Hier
wonen
veel studenten.

Slide 22 - Slide

Vragen
1. Wat zijn belangrijke (important) feesten in Nederland?
2. Wat zeg je: 
           - op een verjaardag
           - op een begrafenis (funeral)
           - bij ziekte

Slide 23 - Slide