3 K3 Woordenschat: officieel taalgebruik

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

DOEL


- je kunt officieel taalgebruik herkennen en begrijpen

officieel taalgebruik

Slide 2 - Slide

Lees de tekst

Slide 3 - Slide

Kies de juiste betekenis van:
locatie
A
gevonden
B
plaats
C
in het geval
D
altijd

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
evenement
A
belangrijke gebeurtenis
B
plaats
C
klant
D
persoon die het regelt

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
evenmin
A
zulke
B
toch
C
ook niet
D
in het geval

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
cliënt
A
klant
B
persoon die het regelt
C
plaats
D
belangrijke gebeurtenis

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
indien
A
zulke
B
altijd
C
toch
D
in het geval

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
dergelijke
A
zulke
B
altijd
C
toch
D
in het geval

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
desondanks
A
zulke
B
altijd
C
toch
D
in het geval

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
aangetroffen
A
af te pakken
B
gevonden
C
zulke
D
plaats

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
organisator
A
persoon die het regelt
B
altijd
C
klant
D
belangrijke gebeurtenis

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
te allen tijde
A
altijd
B
zulke
C
in het geval
D
toch

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste betekenis van:
in beslag nemen
A
in het geval
B
af te pakken
C
in het geval
D
belangrijke gebeurtenis

Slide 14 - Quiz

Wat betekent de tweede zin van de tekst?

Slide 15 - Open question

Wat kan de organisator doen als je een fotocamera meeneemt naar het evenement?

Slide 16 - Open question

OFFICIEEL TAALGEBRUIK

(FORMEEL)


In officiële 

brieven, formulieren en teksten wordt vaak 

formele taal 

gebruikt.

Slide 17 - Slide

OFFICIEEL TAALGEBRUIK

(FORMEEL)



Lees formele teksten goed. De schrijver gebruikt namelijk ingewikkelde zinnen en moeilijke woorden. Kijk of je snapt wat de schrijver wil zeggen:

Welke informatie wil hij geven, wat wil hij van mij, wat moet ik doen?

Slide 18 - Slide

OFFICIEEL TAALGEBRUIK

(FORMEEL)


Als de betekenis van een moeilijk woord nodig is om de tekst te begrijpen, zoek dat woord op in een woordenboek.


VB:Wanneer u telefonisch contact opneemt met het reparatiecentrum, dient u onze factuur erbij te houden.

Het woord factuur is belangrijk, dat zoek je op: factuur = rekening.

Slide 19 - Slide

Maak de zin simpeler:
De stagiair wordt in de gelegenheid gesteld om in de vorm van een stage, praktische ervaring op te doen.

Slide 20 - Open question

Maak de zin simpeler:
Gedurende de stage blijft de stagiair leerling van de school.

Slide 21 - Open question

Maak de zin simpeler:
De stagiair verricht zijn werkzaamheden in een werkweek van 20 uur.

Slide 22 - Open question

Maak de zin simpeler:
Bij problemen of conflicten tijdens de stage richt de leerling zich in eerste instantie tot de stagebegeleider.

Slide 23 - Open question

Maak de zin simpeler:
Ondergetekenden gaan akkoord met de genoemde afspraken.

Slide 24 - Open question

Welk woord past in de zin?
Ik heb geen ... aan nog meer uitleg
A
behoefte
B
kick
C
totaal
D
merendeel

Slide 25 - Quiz

Welk woord past in de zin?
In een aantal ... bleek dat men het ongeluk niet kon voorkomen.
A
grofweg
B
merendeel
C
totaal
D
gevallen

Slide 26 - Quiz

Welk woord past in de zin?
De ... van het evenement bleek een pyromaan te zijn.
A
grofweg
B
organisator
C
gevallen
D
kick

Slide 27 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Ik begrijp niet dat jij een ... krijgt van hardcore.
A
per saldo
B
organisator
C
gevallen
D
kick

Slide 28 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Het ... van de inwoners van Rotterdam bezoekt de parade in de binnenstad.
A
per saldo
B
totaal
C
merendeel
D
kick

Slide 29 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het woord:
Bij Myrthe is online gamen helaas een ... geworden. (verslaven)

Slide 30 - Open question

Noteer de juiste vorm van het woord:
Wij doen het zware werk, maar hij ... de winst ... (opstrijken)

Slide 31 - Open question

Noteer de juiste vorm van het woord:
Er is een website waarop je zelf je ... kunt testen.
(intelligent)

Slide 32 - Open question

Noteer de juiste vorm van het woord:
Waar gaat de .... opbrengt van het goededoelenproject naartoe?
(totaal)

Slide 33 - Open question

Noteer de juiste vorm van het woord:
Deze winter verwacht men een periode met ... kou in Nederland.
(extreem)

Slide 34 - Open question

Welk woord of welke uitdrukking hoort er niet bij?
circa - exact - grofweg - ongeveer

Slide 35 - Open question

Welk woord of welke uitdrukking hoort er niet bij?
negatief - onvoldoende - slecht - uitmuntend

Slide 36 - Open question

Welk woord of welke uitdrukking hoort er niet bij?
bijzonder - gewoon - opmerkelijk - speciaal

Slide 37 - Open question

Welk woord of welke uitdrukking hoort er niet bij?
diverse - enige - precieze - verschillende

Slide 38 - Open question

Welk woord of welke uitdrukking hoort er niet bij?
eveneens - per saldo - tenslotte - totaal

Slide 39 - Open question

GELEERD?


- je kunt officieel taalgebruik herkennen en begrijpen

officieel taalgebruik

Slide 40 - Slide

Schrijf drie dingen
op die je deze les
hebt geleerd.

Slide 41 - Open question

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 42 - Open question

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 43 - Slide