Vraagwoorden uitleg

Vraagwoorden
1 / 30
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vraagwoorden

Slide 1 - Slide

Dit is een zin: Ik eet een appel.

Dit is een vraag: Wat eet jij?

Een vraagteken - ?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 2 - Slide

Wie 
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Hoe

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?
Dit zijn vraagwoorden

Slide 3 - Slide

Wie - een persoon of groep

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 4 - Slide

Wie is jouw docent?

Wie vind jij aardig?

Wie is jouw vriend?

Wie heeft een blauwe trui?

Wie is haar vriendin?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 5 - Slide

wat - niet een persoon (dingen)

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 6 - Slide

Wat eet jij?

Wat doe jij?

Wat heb je in de tas?

Wat is het leukste spel?

Wat kan jij heel goed?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 7 - Slide

waar - een plaats 

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 8 - Slide

Waar is jouw tas?

Waar is de kantine?

Waar ga je voetballen?

Waar is de winkel?

Waar doe jij sporten?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 9 - Slide

wanneer - een tijd, dag, maand, jaar...

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 10 - Slide

Wanneer ga jij naar huis?

Wanneer is het vakantie?

Wanneer kom je op school?

Wanneer is het pauze?

Wanneer doe jij sporten?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 11 - Slide

hoe - een manier, een middel

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 12 - Slide

Hoe ga jij naar huis?

Hoe leer jij Nederlands?

Hoe ga jij naar de film?

Hoe ga jij naar school?

Hoe leer jij voor de toets?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 13 - Slide

waarom - een reden

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 14 - Slide

Waarom luister jij niet?

Waarom ga jij naar huis?

Waarom heb jij geen iPad mee?

Waarom eet jij geen vlees?

Waarom maak jij ruzie?

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 15 - Slide

Laten we oefenen! 

Wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom?

Slide 16 - Slide

Wie?
De juf schrijft op het bord.

Slide 17 - Open question

Waar?
De juf schrijft op het bord.

Slide 18 - Open question

Wie of wat?
De bal ligt op het dak.

Slide 19 - Open question

Waar?
De bal ligt op het dak.

Slide 20 - Open question

Wat doet ze?
De juf schrijft op het bord.

Slide 21 - Open question

Wie?
Stefan gaat morgen met de fiets naar de sportschool.

Slide 22 - Open question

Wanneer?
Stefan gaat morgen met de fiets naar de sportschool.

Slide 23 - Open question

Hoe?
Stefan gaat morgen met de fiets naar de sportschool.

Slide 24 - Open question

Wie?
Marieke maakt een tekening op papier.

Slide 25 - Open question

Waar?
Marieke maakt een tekening op papier.

Slide 26 - Open question

Wat doet ze?
Marieke maakt een tekening op papier.

Slide 27 - Open question

Wie?
De man wast de kleren in de wasmachine.

Slide 28 - Open question

Waar?
De man wast de kleren in de wasmachine.

Slide 29 - Open question

Wat doet hij?
De man wast de kleren in de wasmachine.

Slide 30 - Open question