Chap.3 - Gram.- Le passé composé avec avoir et être

    Chapitre 3 Grammaire
Le passé composé avec avoir et être

1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

    Chapitre 3 Grammaire
Le passé composé avec avoir et être

Slide 1 - Slide

    Chapitre 3 Grammaire
Le passé composé avec avoir et être

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van deze paragraaf:
- Kun je vertellen over je vorige vakantie
- Kun je de passé composé met être gebruiken

Slide 3 - Slide

On révise
Weet je nog wat de passé composé is?
Wanneer gebruik je de passé composé?
Hoe maak je de passé composé?

Slide 4 - Slide

Wat zijn de vormen van het werkwoord Avoir ???

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Video

On révise: Zet het werkwoord in de goede vorm tussen haakjes.
Tu (donner, passé composé) le livre.
antwoord

Slide 7 - Open question

On révise: Zet het werkwoord in de goede vorm tussen haakjes.
Vous (choisir, passé composé) le film.

Slide 8 - Open question

On révise: Zet het werkwoord in de goede vorm tussen haakjes.
Les parents de Lina (vendre, passé composé) la lampe.

Slide 9 - Open question

Regarder la phrase: Quel est le verbe principal et donner ce verbe à l'infinitif.
Vous avez mangé.

Slide 10 - Open question

Regarder la phrase: Quel est le verbe principal et donner ce verbe à l'infinitif.
tu as choisi.

Slide 11 - Open question

Regarder la phrase: Quel est le verbe principal et donner ce verbe à l'infinitif.
Ils ont répondu.

Slide 12 - Open question

Passé composé avec être
Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):
  • vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
  • Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
  • Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées

Slide 13 - Slide

Passé composé (basis regel)
Regelmatige ww:






Passé composé =hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
Voltooide deelwoord = Stam + é/i/u




Slide 14 - Slide

Passé composé 
avec être

Slide 15 - Slide

Passé composé 
(onregelmatige ww)






Voltooid deelwoord  moet je uit je hoofd leren!


Slide 16 - Slide

Passé composé 
avec être

Slide 17 - Slide

Traduis:
Hij is geweest
A
tu as eu
B
tu as été
C
il a eu
D
il a été

Slide 18 - Quiz

Traduis:
Wij hebben gedaan
A
nous avons fait
B
nous avons pris
C
vous avez fait
D
vous avez pris

Slide 19 - Quiz

Traduis:
Ik heb gehad
A
j'ai été
B
j'ai eu
C
j'ai fait
D
j'ai pris

Slide 20 - Quiz

Traduis:
Hij is geweest
A
tu as eu
B
tu as été
C
il a eu
D
il a été

Slide 21 - Quiz

Au travail !
Faire l'exercice 15 en ligne pour s'entraîner
Vous avez 8 mn.
timer
8:00

Slide 22 - Slide

On révise: Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Video

Regarde l'exemple et réfléchi:
welke uitgang past het beste in de lege ruimte?

Max est allé chez un ami.
Isa est allée en ville.
Max est allé au cinéma. 
Max et Tom sont allé__ au cinéma.
Isa est allée au restaurant.
Isa et Sara sont allé___ au restaurant.

Slide 25 - Slide

Choisi la bonne réponse:
Max est _____ chez un ami.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 26 - Quiz

Choisi la bonne réponse:
Max et Tom sont ______ au cinéma.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 27 - Quiz

Choisi la bonne réponse:
Isa est _____ en ville.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 28 - Quiz

Choisi la bonne réponse:
Isa et Sara sont _______ au restaurant.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 29 - Quiz

Les verbes avec être au passé composé
Er zijn  werkwoorden die
moeten gebruiken worden
met être : het lijst zie je 
ernaast.
Je moet deze ww uit je 
hoofd leren.

Slide 30 - Slide

SAMENVATTING
  1. STAP 1: Kies of je met avoir of être moet werken (zie slide 29 voor de werkwoorden die met être moeten worden vervoegd, alle andere werkwoorden gaan met avoir!) en vul die vorm vast in.
  2. STAP 2: Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord op -er, -ir of -re eindigt. Of kies het voltooid deelwoord als je werkwoord onregelmatig is (zie slide 17). Zet het voltooid deelwoord achter het hulpwerkwoord ( avoir ou être).
  3. STAP 3: Als je  voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord (zie dia 28).

Slide 31 - Slide