H10.2 Snelheid berekenen

H10.2 Snelheid
  • Herhaling H10.1 Kracht en beweging
  • H10.2 Rekenen met snelheid
  • Bouwen van de knikkerbaan
1 / 16
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H10.2 Snelheid
  • Herhaling H10.1 Kracht en beweging
  • H10.2 Rekenen met snelheid
  • Bouwen van de knikkerbaan

Slide 1 - Slide

H10.1 Herhaling

Slide 2 - Slide

en fietser trapt krachtig op zijn pedalen. De lucht en de weg zorgen voor een tegenwerkende kracht. De fietser voelt weerstand.

Wat gebeurt er als de wielrenner stopt met trappen en er geen weerstand is?
A
Dan staat de fiets in één keer stil.
B
Dan wordt de snelheid langzaam kleiner.
C
Dan gaat de fietser met dezelfde snelheid door.

Slide 3 - Quiz

Welke krachten werken tegen?
De luchtweerstand kan je tegenwerken ( een flinke tegenwind )
Ook de rolweerstand van je wielen remt je af. 
Op een ruwe ondergrond is de rolweerstand groot. 

                                                                         Luchtweerstand en rolweerstand zijn wrijvingskrachten.
Ze werken een beweging tegen. 

Slide 4 - Slide

Welke krachten werken tijdens het fietsen? 


Versnellen: je spierkracht ( lange rode pijl vooruit) is groter dan je wrijvingskracht. ( kortere rode pijl achteruit)

Constante snelheid: Allebei de pijlen zijn gelijk. De spierkracht is gelijk aan de wrijvingskracht. 

Remmen: De wrijvingskracht (lange rode pijl achteruit) wordt groter. Je spierkracht is op dat moment 0, je stopt namelijk met trappen. 

Slide 5 - Slide

Welke wrijvingskracht is het grootst bij parachutespringen?
A
Luchtweerstand
B
Rolweerstand

Slide 6 - Quiz

H10.2 Rekenen met snelheid

Slide 7 - Slide

Ik ren in 10 seconde, 70 meter. Ik ren over het hele stuk even hard. Hoeveel afstand leg ik per seconde af?
A
10 meter per seconde
B
20 meter per seconde
C
7 meter per seconde
D
70 meter per seconde

Slide 8 - Quiz

Berekenen van de snelheid
Ik ren in 10 seconde, 70 meter. Ik ren over het hele stuk even hard. Hoeveel afstand leg ik per seconde af?
  • Geg; Tijd = 10 seconde ; Afstand = 70 meter
  • Gevr: Snelheid
  • Form; Snelheid = afstand / tijd
  • Invl; Snelheid = 70 / 10
  • Antw; Snelheid = 7 meter per seconde (m/s)

Slide 9 - Slide

Formule voor snelheid
  • Formule uit hoofdstuk 9: Afstand = snelheid x tijd
  • Soms weet je de afstand en de tijd en niet de snelheid
  • Wil je de snelheid berekenen gebruik je: 
  • Snelheid = Afstand / tijd

Slide 10 - Slide

Let op de eenheden!
  • Je eenheden staan of in meters en seconde
Of in kilometers en uren
  • Voordat je aan een vraag begint zorg je dat je de juiste eenheden hebt.


Snelheid=tijdAfstand

Slide 11 - Slide

In 60 seconde fiets ik 200 meter. Hoe groot is mijn snelheid in m/s?

Slide 12 - Open question

Aan de slag 
B2: LET OP WERKBOEK 2B!!
Theorie: Maak opdr. 1 t/m 9 + 15 t/m 18

Praktijk: Voor 31 mei inleveren foto's van gebouwde knikkerbaan. 

Slide 13 - Slide

Eisen ljr 2 BB
  • De basis van je knikkerbaan zijn min. 
3 kubussen op elkaar gestapeld. 

  • De knikkerbaan heeft 1 baan waar 1 knikker doorheen kan.
 
  • De knikker komt 3 obstakels tegen waarvan eentje geluid moet maken.
 
  • De knikker is min. 5 seconden onderweg

Slide 14 - Slide

Aan de slag
K2: Let op werkboek 2B!!
Theorie: Maak opdr. 1 t/m 14 (blz. 14 t/m 16 van je werkboek)

Praktijk: Inleveren foto's van gebouwde knikkerbaan (maak ook foto's tussendoor van het bouwproces)
K2A: Voor 2 juni 
K2B: Voor 1 juni

Slide 15 - Slide

Eisen ljr 2 KB
  • De basis van je knikkerbaan zijn min. 5 kubussen op elkaar gestapeld. 

  • Wedstrijdelement: er kunnen 2 knikkers tegelijkertijd in de knikkerbaan. Je hebt dus 2 banen!

  • Elke knikker komt 3 obstakels tegen waar eentje geluid moet maken. 

  • Elke knikker is min. 5 seconden onderweg. 

Slide 16 - Slide