WEBB Vraag & Aanbod (3.16 t/m 3.17)

Welkom
4 vwo ECONOMIE  ||  2022-2023
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
4 vwo ECONOMIE  ||  2022-2023

Slide 1 - Slide

Kosten
Afkorting
Betekenis
Formule
TK
Totale kosten
TK = TVK + TCK
GTK x q
GVK
Gemiddelde variabele kosten
TCK : q
GCK
Gemiddelde constante kosten
TCK : q
MK
Marginale kosten
Verschil in TK bij een product meer

Slide 2 - Slide

Opbrengsten
Afkorting
Betekenis
Formule
TO
Totale opbrengst
P x Q
GO
Gemiddelde opbrengst
TO : q
ofwel P
MO
Marginale opbrengst
Verschil in TO bij een extra product.

Slide 3 - Slide

Marginale kosten en opbrengsten
De marginale kosten zijn de extra kosten die een onderneming heeft als de productie met één eenheid wordt uitgebreid.

De marginale opbrengsten zijn de extra opbrengsten die een onderneming krijgt bij de verkoop van één extra eenheid. 


Slide 4 - Slide

Marginaal
Verkoopprijs 0,99 euro. 
GVK = 0,40 euro 
GTK = 0,60 euro als het bedrijf van 120 verkochte producten naar 121 verkochte producten gaat.
Elke keer als er een extra product verkocht wordt, ontvang je 0,99 euro (MO). Als product 121 wordt verkocht is MK 0,60 euro. 

Slide 5 - Slide

Om de totale winst (TW) te berekenen doe je het volgende:
A
TO - TK
B
TK - TO
C
TO = TK
D
TO / TK

Slide 6 - Quiz

TK = qˆ2 + 500. De gemiddelde totale kosten bij 10 stuks zijn:
A
€10
B
€50
C
€60
D
€600

Slide 7 - Quiz

TK = 5qˆ2+500. De gemiddelde variabele kosten bij 20 stuks zijn:
A
€25
B
€100
C
€125
D
€400

Slide 8 - Quiz

TK = 0.5qˆ2+500. Bij 50 stuks zijn de vaste kosten per product.
A
€10
B
€25
C
€500
D
€1.250

Slide 9 - Quiz

Maximale winst wordt behaald bij:
A
50 stuks
B
100 stuks
C
200 stuks
D
150 stuks

Slide 10 - Quiz

Welk oppervlak geeft maximale winst weer?
A
A + B
B
A + B + C
C
B + C
D
C

Slide 11 - Quiz

Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO>MK zal bij uitbreiding van de productie met een eenheid
A
De winst dalen.
B
De omzet stijgen en de winst dalen.
C
De omzet stijgen en de winst stijgen
D
De omzet stijgen en de prijs stijgen

Slide 12 - Quiz

Aan het werk
t/m 3.17

Slide 13 - Slide