Plein 16 thema 1 jfr

Plein 16   thema 1  
Hallo hoe heet je?
 


we gaan kennismaken met Esma Tess en Kaya 
en Marek Esra en Servaas. 
De beste vrienden, blz.11
1 / 91
next
Slide 1: Slide
ISKSpeciaal OnderwijsLeerroute 1Leerroute 2

This lesson contains 91 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Plein 16   thema 1  
Hallo hoe heet je?
 


we gaan kennismaken met Esma Tess en Kaya 
en Marek Esra en Servaas. 
De beste vrienden, blz.11

Slide 1 - Slide

vorige les : nieuwe woorden 
1. kennis maken
2. voorstellen 
3. plein 
4. terras
5. sluiten   
   

1. nieuw meisje of jongen leren kennen = 1ste X ontmoeten. 
2. vertellen wie je bent. 
3. daar kun je lopen , is in een dorp of stad, zitten, eten of praten met vrienden. 
4. is buiten zitten, je kan daar iets drinken is bij een restaurant. 
5. dicht doen 

Slide 2 - Slide

het  venster 
het terras 
een groot plein 
kennismaken 
sluiten 

Slide 3 - Drag question

we gaan na-kijken huiswerk 
tot opdracht 4 dan samen verder. 
nog moeilijke woorden ? 

Slide 4 - Slide

De vraag ?  
1. Wat doe jij met jou vrienden? 
2. Heb je broers en of zussen 
3. Welk land kom jij ? 

4. Waar woon je nu in Nederland ?  

5. Wat doe jij graag ?
5b. Wat vind jij leuk om te doen?
6. Waar ben jij geboren ? 
extra vraag: Heb je een bijnaam? 

Het antwoord: 
1. ik voetbal met mijn vrienden. 
2. Ik heb 2 broers en 1 zus. 
3. Ik kom uit......

4. Wij wonen nu in ....... 

5a.   Ik lees graag  een boek.  Graag gaan we  samen een film kijken. 
5b.ik vind het leuk om te fietsen. 
6. ik ben geboren in  Heerenveen 

Slide 5 - Slide

geef antwoord / schrijf op papier!   
   
1.  Wat doe jij met jouw vrienden? 
2.  Heb je broers en of zussen 
3.  Welk land kom jij ? 
4.  Waar woon je nu in Nederland ?  
5.   Wat doe jij graag ?
5b.  Wat vind jij leuk om te doen?
6.  Waar ben jij geboren ? 
7.  Heb je een bijnaam ? 

Slide 6 - Slide

plein 16 les 1 
vraag 7 


maak een woordspin
vraag  2 leerlingen:  
naam in midden 
de vragen .....
  
woordspin
timer
3:00

Slide 7 - Slide

geef antwoord / schrijf op papier!   
lees ook opdracht 4  bladzijde 15 :    
1.  Wat doe jij met jou vrienden? 
2.  Heb je broers en of zussen 
3.  Welk land kom jij ? 
4.  Waar woon je nu in Nederland ?  
5.   Wat doe jij graag ?
5b.  Wat vind jij leuk om te doen?
6.  Waar ben jij geboren ? 
7.  Heb je een bijnaam ? 

Slide 8 - Slide

plein 16 les 1 
vraag 7 


maak een woordspin
vraag  2 leerlingen:  
naam in midden 
de vragen .....
  
woordspin
timer
3:00

Slide 9 - Slide

Wat doe je op
een plein?

Slide 10 - Mind map

Sluiten 
De deur dicht doen.
Het gordijn dicht doen. 
De kast dicht doen. 

Slide 11 - Slide

Ik sluit de deur.
sluiten =
A
Open doen
B
Dicht doen
C
Stuk maken
D
De deur verven

Slide 12 - Quiz

Welke taal spreek jij thuis?
Ik ………..thuis ……………………

Slide 13 - Open question

het Restaurant plein 16 ligt aan een plein ?
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 14 - Quiz

Een plein is een ............ plek in een dorp of stad.
A
soms
B
dichte
C
open
D
samen

Slide 15 - Quiz

Wat is ander woord voor:
het venster

Slide 16 - Open question

Wat is dit ?

Slide 17 - Mind map

het terras van plein 16 heeft ......
A
tafels , stoelen en parasollen
B
tafels, fietsen en parasollen
C
parasollen, bomen en fietsen
D
stoelen en tafels

Slide 18 - Quiz

Spreken antwoorden 
1.   
2. 
3. 
4. 
5. 

Slide 19 - Slide


"We hebben elkaar ontmoet op school".
wat betekent het woord :  met  elkaar
A
Iets doen
B
Niet goed doen
C
Niet iets maken
D
Samen iets doen

Slide 20 - Quiz

Wat doen de mensen op het plein?
doe- woorden

Slide 21 - Open question

doe woorden 

ik 
hij/ zij- ze 
jij / je , u 
.......     jij / je ? 

wij .....
maken  
zingen
noemen
spreken 
horen 
hebben 
openen 
 zitten 
kijken 


 

Slide 22 - Slide


ik 
hij / zij 
u , jij/ je 
.....jij

wij / jullie  

maak  de foto 
maakt   
 maakt 
maakt  ? 

maken 
op de foto

Slide 23 - Slide

zingen
ik
hij/zij
A
zing- zingt
B
zing- zingd
C
zingt- zingde
D
zing- zing

Slide 24 - Quiz

zitten
ik /
hij zij ze
A
zit - zitt
B
zit - zitst
C
zit - zit
D
zit- zitd

Slide 25 - Quiz

openen
ik
hij / zij - ze
A
openen - opent
B
open- opent
C
open- opende
D
open- opendt

Slide 26 - Quiz

hebben
ik /
hij /zij-ze
A
hebt - heeft
B
heeft - heeft
C
heb - hadt
D
heb - heeft

Slide 27 - Quiz

horen
ik
hij / zij - ze
A
hor - hort
B
hoor- hoordt
C
hoor- hoort
D
hor - hoord

Slide 28 - Quiz

praten
ik
hij/ zij- ze
A
praat- prad
B
praat- praat
C
praat- praadt
D
praat- prat

Slide 29 - Quiz

noemen
ik
hij/ zij- ze
A
noem- nomed
B
noem-noemt
C
noemd-noemdt
D
noem- noemd

Slide 30 - Quiz

zijn
ik
hij/ zij- ze
A
ben- is
B
ben- bent
C
bent - bent
D
ben- zijn

Slide 31 - Quiz

maken
A
ik maakt een foto van jou
B
hij maak een foto van hem
C
wij maken een foto van jullie.
D
ik maken een foto van hem

Slide 32 - Quiz

drinken
A
ik drinkt de thee
B
ze drink altijd koffie
C
zij drinkt cola
D
wij drinkt geen koffie

Slide 33 - Quiz

"goedemorgen"
zeg je als het ochtend is
 
wat zeg je als het middag is ? 

wat zeg je als het avond is? 

wat zeg je als het nacht is ? 
vul in opdracht 40. 

Slide 34 - Slide

les.  blz 24  
1. luister naar een verhaal
het gaat over de neef van Marek 
*hoor en lees je moeilijke woorden ? 
zet dan een streep onder het woord. 

na het lezen klassikaal 
gaan  we  in groepjes lezen  


je leert goed te spreken 

Slide 35 - Slide

goedemorgen 
pak je map en plein 16 en het woordenboek.  
 
we gaan kort herhalen blz 30. Problemen!  
daarna  blz. 31  Hoe gaat het ?  
nakijken opdracht 41 , 42 en 43. 
Je leert in deze les hoe je het zegt: 
 als het slecht gaat met jou  
of als het goed gaat  !                                   welke emotie ? 
problemen

Slide 36 - Slide

hoe gaat het ?
geef antwoord maak een zin !

Slide 37 - Open question

ik zucht diep
jij zucht na hard rennen
wat doe je ?
A
snel met je hand schudden.
B
met je voet snel wandelen.
C
een geluid door de keel (de adem)
D
iets op het voorhoofd doen.

Slide 38 - Quiz

ik luister naar de radio
hij luistert naar de radio
luisteren
A
doe je met je oren
B
doe je met je mond
C
doe je met je hand

Slide 39 - Quiz

ik denk met mijn ......
hij denkt met zijn ......
A
oor
B
oog
C
hersenen
D
neus

Slide 40 - Quiz

emotie 

Hoe voel je je ? 
Ben je blij of ben je verdrietig? 
 
Voel je je goed ? 
Voel je je slecht ? 

Slide 41 - Slide

emotie 
1.ik voel me slecht 
2. het gaat niet zo goed 
3. het gaat wel 
4. het gaat goed 
5. het gaat prima 
6. zelf kiezen 

Slide 42 - Slide

ik voel me
A
ik voel me blij !
B
ik voel me prima !
C
het gaat goed !
D
ik voel me niet goed !

Slide 43 - Quiz

ik voel me ..
A
super goed
B
.....het gaat goed.
C
slecht
D
......het gaat prima

Slide 44 - Quiz

het gaat heel slecht met mij...
A
B
C
D

Slide 45 - Quiz

ik voel me ....
A
" het gaat wel"
B
" het gaat prima"
C
ik voel me blij ......
D
"het gaat super".

Slide 46 - Quiz

noem een emotie

Slide 47 - Mind map

opdracht 44 en 45 

Slide 48 - Slide

de zinnen 
1. het gaat prima 
2. goedemorgen 
3. ik heet.........
4. hoe gaat het met jou ? 
5. ik ben ......jaar oud 
6. ik spreek goed Nederlands 

Slide 49 - Slide

wat is
HERHALEN ?

Slide 50 - Open question

 blz 24 en 25 
we luisteren! 
*pak je potlood zet een streep onder de woorden 
  1. hij woont hier pas
  2. weinig 
  3. beetje 
  4. ik woon hier al lang. 



 Na deze les weet je wat : 
1. ik woon hier nog maar net
2. ik woon hier nog maar pas
3. ik woon hier al een tijdje  
4. ik woon hier al een tijd
5. Ik woon hier nog maar kort.
betekend   en kun je goed antwoord geven op de vragen

de neef van marek

Slide 51 - Slide

HOELANG ? = 
  1. nog maar net 
  2. nog maar pas 
HOEVEEL  ? =  
  1. beetje   
HOELANG ?
  1. al een tijdje 
  2. al een tijd 
schrijf op in je woordenboek 

Slide 52 - Slide

 nog maar net 
nog maar pas 

beetje -  veel 



al een tijdje 
al een tijd 
is heel kort ( 3 weken ) tijd 
is ook nog maar kort ( 3 weken) is tijd. 

maar heel weinig Nederlands
is heel goed Nederland

is meer dan een half 1/2 jaar   
is b.v . al een 4 jaar 

Slide 53 - Slide

belangrijke zinnen (blz 25) 
Vragen en zeggen hoe het gaat.  
1. docent zegt voor ...
2. dan jij goed antwoord geven ? 

Slide 54 - Slide

blz. 30  Problemen
luisteren = nieuwe / moeilijke woorden ?
lezen docent 
dan lezen in groepjes 
moeilijke woorden ?  
problemen

Slide 55 - Slide

wat is een neef ?

Slide 56 - Open question

wat is een nicht

Slide 57 - Open question

wat is:
"nog maar net" ?
A
heel lang
B
korte tijd
C
veel tijd

Slide 58 - Quiz

ik woon hier "al lang"
A
wel 1 week
B
wel 10 jaar
C
wel 1 dag
D
wel 1 maand

Slide 59 - Quiz


wat betekent :  
"ik woon hier "nog maar pas" ?
A
ik woon hier 1 week Emmeloord
B
je woont 5 maand in Emmeloord
C
ik woon 1 jaar in Emmeloord

Slide 60 - Quiz


wat betekent:
je bent knap !
A
je bent mooi
B
je bent niet mooi

Slide 61 - Quiz

wat knap van jou dat je dit kan !
A
wat slecht van je !
B
wat goed van je !
C
wat vervelend van je !

Slide 62 - Quiz

"weinig"
betekent

A
veel
B
beetje
C
super
D
meestal

Slide 63 - Quiz

wat is lekker eten ?

Slide 64 - Open question

donderdag 16 en 17 december. 
starten met : bladzijde 33  lezen dan opdracht 47 bladzijde 34 .
- leren de werkwoorden  
   dit door een papier - blad!    
dan 
opdracht 48  =  bladzijde 34
hier leren we zinnen maken.   
A. haar zijn , ons, onze jullie hun, 
B.  we leren vandaag zinnen maken met de  goede vorm van het  werkwoord . 

C.  huiswerk : 
morgen 17 december 
vrijdag lezen  bladzijde 35 en 36 

Slide 65 - Slide

opdracht 47
wat zeg je?  
ik  
over iemand (jongen of meisje) 
mevrouw  meneer 
mijn vriend 
mijn vriendin.
ik heb een zus en broer en een zus.  

Slide 66 - Slide

47 
1.     Zijn  
2.   Haar 
3.   Onze
 4. Onze  
5.    Mijn 
6.  Onze 

Slide 67 - Slide

Slide 68 - Slide

 bladzijde 29 
pak je potlood/pen 
je hoort de klank: 
 de "o"  kort    of "oo" lang  
vul in opdracht 38. 
uitspraak 3 blz 29

Slide 69 - Slide

blz 31
1. Taalriedel 2.
2. Verhaal
zijn er nog nieuwe woorden ?


problemen/ vrienden blz 30

Slide 70 - Open question

daar
A
verder weg
B
dicht bij jou

Slide 71 - Quiz

taalriedel 3 
A. Goedemorgen   
Gaat het goed ?

ook heel goed 
Dankjewel.  
 
         B. Goedemorgen
Het gaat prima 
en met jou ?  


Dag , tot ziens 

Slide 72 - Slide

je naam blz 35 
vergeten = ik weet je naam niet meer ....
ik ben verlegen = ik durf niet zo goed ...met je te praten. 
ik ben je naam vergeten....

Slide 73 - Slide

wat is de glimlach ?
A
je gezicht is boos
B
je gezicht is blij
C
je gezicht is verlegen

Slide 74 - Quiz

lachen
hij/ zij
A
lach
B
lacht
C
lachen

Slide 75 - Quiz

wat is
de stem
A
hoe ik je hoor
B
hoe ik je zie
C
hoe ik je ruik
D
hoe ik je voel

Slide 76 - Quiz

dichtbij is ......
A
je moet lopen.
B
je moet 2 stappen zetten.
C
je moet 2 meter lopen.
D
het is 20 kilometer lopen, het is ver weg.

Slide 77 - Quiz

ik weet hoe oud je bent.
welke vraag ?
A
hoe oud is je
B
hoe oud zijn je
C
hoe oud ben je
D
hoe oud jullie bent

Slide 78 - Quiz

ik weet waar je vandaan komt.
de vraag :
A
waar vandaan je komt ?
B
waar kom je ?
C
waar kom je vandaag?
D
waar kom je vandaan?

Slide 79 - Quiz

Je hebt een zus.
de vraag :
A
heb je een broer
B
Heb jij haar zus ?
C
heeft jij een zus ?
D
Hoeveel zussen heb je?

Slide 80 - Quiz

je woont net achter mij.
de vraag: ....
A
welke straat woon je ?
B
waar woont je
C
waar wonen je ?
D
welke stad woon je ?

Slide 81 - Quiz

Hoelang woon je in Nederland?
antwoord .....
A
Ik woon hier al lang.
B
ik woon altijd nu
C
ik woon teveel
D
ik woon mooi

Slide 82 - Quiz

hier
A
dicht bij je
B
heel ver weg
C
verder weg

Slide 83 - Quiz

tegenstelling van licht
A
donker
B
water
C
helder
D
zon

Slide 84 - Quiz

tegenstelling van
hier
A
bijna
B
verder
C
helemaal
D
daar

Slide 85 - Quiz

tegenstelling van:
knap
A
lelijk
B
mooi
C
stoer
D
grappig

Slide 86 - Quiz

tegenstelling van dat
is knap
A
dat is mooi gedaan
B
wat slecht van je
C
dat is veel
D
dat is weinig

Slide 87 - Quiz

maak een zin met :
de vrienden / spreken / nu of straks / buiten

Slide 88 - Open question

ik vind deze les
😒🙁😐🙂😃

Slide 89 - Poll

doe- woorden 
ik drink - jij drinkt 


drinken 
eten
gaan
koken
leren
lopen
ruiken
wonen
maken



Slide 90 - Slide

wie / wat woorden 
1. het broodje-het brood 
2. de keuken
3. de les
4. de neef - de neven 
5. de nicht - de nichten 
6. de suiker 
7. de thee
  
drinken 
eten
gaan
koken
leren
lopen
ruiken
wonen
maken 



blij 
goed- slecht
knap-lelijk
kort-lang
lekker- vies 
Nederlands
niemand
nu- straks-later
weinig - veel  

Slide 91 - Slide