1THA Woordsoorten benoemen

Woordsoorten
Je leert over woordsoorten.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordsoorten
Je leert over woordsoorten.

Slide 1 - Slide

Woordsoorten benoemen
Woordsoorten zijn iets anders dan zinsdelen.
Soms vragen we je een woordsoort te benoemen
Bij woordsoorten benoem je elk woord in de zin bij een soort!

Slide 2 - Slide

Welke woordsoorten kan je al herkennen in een zin?

Slide 3 - Open question

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt wat er is gebeurd, wat iemand of iets is.



Slide 4 - Slide

Welke zijn de drie lidwoorden?

Slide 5 - Open question

Maak een zin met minimaal 1 werkwoord en minimaal een lidwoord over jouw hobby.

Slide 6 - Open question

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 7 - Open question

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en gevoel.
Onthoud: Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
Van een zelfstandig naamwoord kun je een meervoud malen en een verkleinwoord.
Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.


Slide 8 - Slide

Wel antwoord geeft de juiste woordsoorten weer?
De groene appel is lekker.
A
de = olw groene = zn appel = zn is = ww
B
de = olw groene = ww appel = zn is = ww
C
de = blw groene = bn appel = zn is = ww
D
de = blw de = blw groene = bn appel = ww is = ww

Slide 9 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord.

voorbeeld: De groene appel. "Groene" zegt iets over "de appel" en is dus een bijvoeglijk naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk!
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord schrijf je vaak met -en.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Noem een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord bij 'een ..... trui'.

Slide 12 - Open question

Voorzetsel (vz)
- kastwoorden (plaats)



- feestwoorden (tijd)

Slide 13 - Slide

Beschrijf wat je vandaag aanhebt. Gebruik meerdere bijvoeglijk naamwoorden, zelfstandig naamwoorden en minimaal één voorzetsel.

Slide 14 - Open question



Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
Benoem het vetgedrukte woord:
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord

Slide 15 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Onbepaald lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord

Slide 17 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Lidwoord (lw)

Slide 18 - Quiz

Noteer het zelfstandig naamwoord(en) (zn) en bijvoeglijk naamwoord (en).
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 19 - Open question


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Zelfstandig werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord

Slide 20 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 21 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quiz

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 23 - Drag question


Kies de juiste woordsoort.
In klas 3A en 3B  zitten alleen maar leuke leerlingen.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Zelfstandig werkwoord (zww)

Slide 24 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 25 - Quiz

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?
De jongens kochten allemaal één ijsje.

Slide 26 - Open question

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.

Slide 27 - Open question

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Voordat het feest op school begon, zocht ik mijn kleren uit.

Slide 28 - Open question

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Het grote lokaal was heel koud.

Slide 29 - Open question

Grammatica Woordsoorten
Vragen?
Controleer of alle opdrachten > 80% score zijn!
Laat de opdrachten open zetten!
Oefen alle woordsoorten tot > 80% score.

Slide 30 - Slide