H3 Les 5 maart 2021

Bonjour 
tout le monde
1 / 51
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour 
tout le monde

Slide 1 - Slide

Les buts pour aujourd'hui:
Aan het einde van deze les:
- Weet je wat "le bilinguisme" is
- Heb je het werkwoord "connaître" geleerd
- Ken je de uitspraak van voca. E
- Ken je de woordjes/zinnen/grammatica van voca. A t/m D van ch. 3 

Slide 2 - Slide

Nakijken!
Opdr. 22 & 24 chapitre 3

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Vocabulaire E uitspraak

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link



- le verbe "connaître"

Slide 7 - Slide

Le verbe connaître

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Wat zijn "de mensen" in het Frans?
A
la récré
B
le déjeuner
C
les devoirs
D
les gens

Slide 10 - Quiz

la bande dessinée =
A
De verbanddoos
B
Het stripverhaal
C
De tekenfilm
D
De kunstacademie

Slide 11 - Quiz

Maak de zin af in het Frans:
Ma matière préférée, c'est .......

Slide 12 - Open question

Welk schoolvak hoort er NIET bij?
A
la biologie
B
l'anglais
C
l'allemand
D
le français

Slide 13 - Quiz

Welk schoolvak hoort er NIET bij?
A
la biologie
B
les maths
C
l'allemand
D
la chimie

Slide 14 - Quiz

Kunst =
A
les arts plastiques
B
l'histoire
C
les sciences physiques
D
l'espagnol

Slide 15 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans: "Ik zit in de derde klas"

Slide 16 - Open question

De kok =
A
le vendeur
B
l'informaticien
C
le policier
D
le cuisinier

Slide 17 - Quiz

Het beroep =
A
la matière
B
le métier
C
le maquillage
D
le marché

Slide 18 - Quiz

"bilingue" =
A
meertalig
B
intelligent
C
tweetalig
D
beroemd

Slide 19 - Quiz

Wat is een stewardess in het Frans?
A
la vendeuse
B
le mannequin
C
l'infirmière
D
l'hôtesse de l'air

Slide 20 - Quiz

Wat betekent "connaître"?
A
kunnen
B
kennen
C
kopen
D
schrijven

Slide 21 - Quiz

Tu connais =
A
B
Jij kent
C
Hij kent
D
Zij kent

Slide 22 - Quiz

En wat betekent dan "Il a connu"?

Slide 23 - Open question

later =
A
l'avenir
B
le futur
C
plus tard
D
demain

Slide 24 - Quiz

Les devoirs pour la semaine prochaine:

-ex. 25 t/m 27 chapitre 3 
- doorlezen grammaire G tekstboek blz. 41 Connaître
- lr. voca. A, B & E, grammaire C en phrases clés D

Slide 25 - Slide

             Il y a des questions???

Slide 26 - Slide

Bonjour 
tout le monde
vendredi, le 12 mars

Slide 27 - Slide

Les buts pour aujourd'hui:
Aan het einde van deze les:
- Heb je met luistervaardigheid geoefend (ex. 23)
- Ken je het werkwoord connaître (kennen)
- Ken je woorden die te maken hebben met school, een vakkenpakket kiezen en Franstaligheid


Slide 28 - Slide

Ecoutez!

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Corriger les devoirs ex. 25 t/m 27

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

Tu as compris ce cours? Répondez aux questions!

Slide 33 - Slide

Je suis fort en ...
A
expérience.
B
bilingue.
C
anglais.
D
le pays.

Slide 34 - Quiz

Je suis tellement fier, parce que je parle deux langues. Je suis ...
A
l'habitude
B
difficile
C
bilingue
D
français

Slide 35 - Quiz

Vertaal naar het Frans
de moedertaal
A
le langue maternel
B
la langue maternelle
C
le langue paternel
D
la langue paternelle

Slide 36 - Quiz

Le français n'est pas ...
A
l'étrangère.
B
l'enseignement.
C
ma formation.
D
ma langue maternelle.

Slide 37 - Quiz

Dans quel pays se trouve la province du Québec ?
A
Au Canada
B
Au Niger
C
À la Réunion

Slide 38 - Quiz

Le Canada est un pays ... on parle anglais et français
A
Iran
B
Zwitserland
C
Canada
D
Marokko

Slide 39 - Quiz

Quelle est la deuxième langue officielle au Canada après l'anglais ?
A
Le français
B
Le chinois
C
Le néerlandais
D
L'arabe

Slide 40 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de passé composé?
A
Elles ont connu
B
Elles connaissaient
C
Elles sont connu
D
Elles connaitre

Slide 41 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de présent?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaissent
C
Ils connaitre
D
Ils ont connu

Slide 42 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de présent?
A
Tu connaissais
B
Tu connais
C
Tu connaîtras
D
Tu connaitre

Slide 43 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de passé composé?
A
Nous avons connus
B
Nous avons connu
C
Nous sommes connus
D
Nous connaissons

Slide 44 - Quiz

Geef een ontkennend antwoord!
La grammaire, c'est facile?
A
Non, ce est ne facile pas.
B
Non, ce ne est pas facile.
C
Non, ce n'est facile pas.
D
Non, ce n'est pas facile.

Slide 45 - Quiz

Maak de zin ontkennend
C' est difficile
A
C' est ne difficile pas
B
C' ne est pas difficile
C
Ce n' est pas difficile

Slide 46 - Quiz

Wat betekenen son, sa, ses
A
zijn
B
haar
C
mijn
D
jouw

Slide 47 - Quiz

Vertaal: sa mère est sympa
A
zijn moeder is aardig
B
jouw moeder is aardig
C
mijn moeder is aardig
D
haar moeder is aardig

Slide 48 - Quiz

haar vader - …………père
A
son
B
sa
C
ses

Slide 49 - Quiz

Vertaal : haar broer, zijn zus
A
sa frère, son soeur
B
son frère, sa soeur
C
sa soeur, sa frère
D
son soeur, son frère

Slide 50 - Quiz

Les devoirs pour la semaine prochaine:
- lire grammaire I - les phrases interrogatives
- faire: ex. 31, 32
- lire phrases clés J
- faire: ex. 35
- répéter: vocabulaire chapitre 3

Slide 51 - Slide