Ster in lezen Alfa A, Naar school les 1

Ster in lezen
Naar school
Les 1
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Ster in lezen
Naar school
Les 1

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Lees de tekst op bladzijde 9

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wie is Milka?
A
Ze is de zus van Rada.
B
Ze zit in de klas van Rada

Slide 9 - Quiz

Milka zegt: Niet zo goed
wat is dat?
A
B
C
super
D
geweldig

Slide 10 - Quiz

Milka is niet op school, omdat
A
ze ziek is
B
ze boos is
C
fiets is weg
D
bus is weg

Slide 11 - Quiz

Wanneer komt Milka weer op school?
A
Maandag
B
Dinsdag
C
woensdag
D
vrijdag

Slide 12 - Quiz

Samenvatting/In het kort
Wat is goed?
A
Rada stuurt een app naar Milka. Milka zit in haar klas. Milka is ziek.
B
Rada is de zus van Milka. Milka stuurt een app naar Rada. Milka is boos op Rada.
C
Rada stuurt app naar school.Milka zit in de klas. Milka is ziek.

Slide 13 - Quiz

De dagen van de week.

Slide 14 - Slide

Wat is de eerste dag van de week?

Slide 15 - Open question

Wat is de laatste dag van de week?
A
Zaterdag
B
Donderdag
C
Zondag
D
Maandag

Slide 16 - Quiz

Noem de 7 dagen van de week.
*probeer goed te schrijven

Slide 17 - Open question

Kies de goede volgorde:
A
woensdag, donderdag, zaterdag
B
vrijdag, zaterdag, zondag
C
maandag, woensdag donderdag
D
dinsdag, woensdag, donderdag

Slide 18 - Quiz

Kies de goede volgorde:
A
zondag, maandag, dinsdag
B
woensdag, vrijdag, zaterdag
C
zaterdag, zondag, vrijdag
D
donderdag, zaterdag, vrijdag

Slide 19 - Quiz

Kies de goede volgorde
A
dinsdag, donderdag, woensdag
B
vrijdag, zaterdag, zondag
C
donderdag, vrijdag, zaterdag
D
zondag, dinsdag, woensdag

Slide 20 - Quiz

Maak een zin met
 
niet
Voorbeeld:
Ik        kom             niet        op school. 
1.            2.                 3.               4


1-              2 -                3-            4-
wie -   doewoord-   hoe -    wie of wat 
             =werkwoord

Slide 21 - Slide

Nog een voorbeeld
Maak een zin met 
ook
Ik   ga    ook     naar huis.
 1      2        3             4 

Slide 22 - Slide

Nu zelf. Maak een zin met
Waarom...?

Slide 23 - Open question

Maak een zin met
de school

Slide 24 - Open question

Maak een zin met
Wanneer...?

Slide 25 - Open question

Maak een zin met
Ik mis

Slide 26 - Open question

Maak een zin met
ziek

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide