3H - les moyens de transport

 les moyens de transport
Lesdoel:

- Je leert over de vervoersmiddelen en hoe deze te gebruiken mbt. de vakantie
- Zorg dat je aantekeningen kunt maken tussendoor

1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 les moyens de transport
Lesdoel:

- Je leert over de vervoersmiddelen en hoe deze te gebruiken mbt. de vakantie
- Zorg dat je aantekeningen kunt maken tussendoor

Slide 1 - Slide

l'Allemagne
l'Espagne
la Suisse
les Pays-Bas
l'Angleterre
les États-Unis

Slide 2 - Drag question

Sleep de steden en de landen naar het juiste voorzetsel
à
en
au
aux
Oud-Beijerland
Etats-Unis
Londres
Autriche
Maroc
Canada
Suède
Chine

Slide 3 - Drag question

Vertaal: Zij is in Frankrijk.
(gebruik een hoofdletter én een punt)

Slide 4 - Open question

Vertaal: Wij zijn in Canada.
(gebruik een hoofdletter én een punt)

Slide 5 - Open question

Vertaal: Jij bent in Azië.
(gebruik een hoofdletter én een punt)

Slide 6 - Open question

L'Angleterre
L'Allemagne
La Suisse
Les Etats-Unis
Les Pays-bas

Slide 7 - Drag question

La France
L'Italie
La Pologne
L'Angleterre
La Grèce
L'Allemagne
Les Pays-Bas
La Turquie
L'Espagne

Slide 8 - Drag question

Vertaal: Ik ben in Nederland.
(gebruik een hoofdletter én een punt)

Slide 9 - Open question

en France
aux Pays-Bas
en Angleterre
en Espagne
en Belgique
au Luxembourg

Slide 10 - Drag question

en
au
à
aux
États-Unis
France
Allemagne
Rotterdam
Danemark
Bruxelles

Slide 11 - Drag question

la famille
mijn vrienden
haar vader
mijn familie
het huis
gescheiden
mijn nicht
ma famille
mon cousin
son père
marié
sa mère
divorcé
mes amis
ma ville
la maison
ma cousine

Slide 12 - Drag question

Les jours de la semaine
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
dinsdag
maandag
zondag
mardi
vendredi
mercredi
lundi
samedi
jeudi
dimanche

Slide 13 - Drag question

Slide 14 - Slide

Les moyens 
de transport
en train
en voiture
à moto
en avion
en métro
à vélo
à pied
en bateau

Slide 15 - Drag question

In Frankrijk zijn afscheidskussen verboden 
In Frankrijk zijn afscheidskussen verboden!?

Slide 16 - Slide

Comment vous avez voyagé ?
Exemples:
- Je suis allé(e) en voiture.
- Nous avons voyagé en avion.
- Il est parti en train. 

Slide 17 - Slide

Het vervoermiddel =
A
le moyen de transport
B
la circulation
C
la voie
D
la gare

Slide 18 - Quiz

C'est un objet en métal. C'est un moyen de transport. Tous les hollandais ont ce truc.
A
une trottinette
B
un vélo
C
une voiture
D
un avion

Slide 19 - Quiz

Quel moyen de transport permet de se déplacer sur l'eau ?
A
la voiture
B
l'avion
C
le train
D
le bateau

Slide 20 - Quiz

Het verkeer =
A
la circulation
B
le moyen de transport
C
la gare
D
la voiture

Slide 21 - Quiz

Het treinstation =
A
la voie
B
le moyen de transport
C
la destination
D
la gare

Slide 22 - Quiz

De enkele reis =
A
l'aller-retour
B
la destination
C
l'aller-simple
D
le moyen de transport

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide