H1f Werkwoordspelling ma 9 nov

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Maandag 9 november - H1f

Vandaag

• 10 minuten stillezen
• Regels werkwoordspelling herhalen
  
• Aan de slag!
  

Vorige lessen heb je...

... geoefend met alle regels voor werkwoordspelling (PV TT, PV VT, OW, VD, INF).

Deze les ga je...

...de regels van werkwoordspelling herhalen.

D-toets werkwoordspelling

1. Tegenwoordige tijd
ik-vorm

ik-vorm+t

('lopen')

2. Verleden tijd
ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)

3. Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Eerst vdw van maken, dan zo kort mogelijk. Meestal +e

4. Voltooid deelwoord

'T eX KoFSCHiP

hulpwerkwoord (hebben, zijn, worden)

5. Combinatieoefening

Alles door elkaar

Voordat we verder gaan ...

... herhalen we de regels die horen bij de verschillende werkwoordsvormen.

Waarom? Als je de regels kent, kun je deze toepassen en tot de juiste spelling komen!

• Ga naar LessonUp: voer de klascode in: gcjej
  
• Beantwoord vraag 6 t/m 21 individueel.
• Je krijgt hiervoor 10 minuten.
• Je kunt de antwoorden niet zelf controleren.
• Als de tijd voorbij is, bespreken we de antwoorden.

1. Welke regel gebruik je bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud (ik-vorm/ik-vorm+t)?

Let op!
2. Als 'je' of 'jij' achter de persoonsvorm (t.t.) staat, gebruik je de ... ik-vorm / de ik-vorm+t.

Let op!
3. Als 'je zusje' achter de persoonsvorm (t.t.) staat, gebruik je de ... ik-vorm / de ik-vorm+t.

4. Welke regel gebruik je bij de persoonsvorm verleden tijd - zwakke werkwoorden?

Let op!
5. Wanneer schrijf je bij de persoonsvorm (v.t.) ook een -n (achter -de of -te)?

6. Welke regel gebruik je bij de persoonsvorm verleden tijd - sterke werkwoorden?

7. Welke regel gebruik je bij het onvoltooid deelwoord?

8. Welke regel gebruik je bij het voltooid deelwoord dat eindigt op een -d of -t?

9. Welke regel gebruik je bij het voltooid deelwoord dat eindigt op -en?

10. Welke regel gebruik je bij het voltooid deelwoord dat wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?

Let op!
11. Wanneer is er sprake van een uitzondering en schrijf je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord met dubbel -d of dubbel -t?

Let op!
12. Wanneer is er sprake van een uitzondering en schrijf je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord met -en?

13. Hoe vind je de persoonsvorm?

14. Hoe vind je het onderwerp?

15. Welke stappen volg je als je de vorm waarin een werkwoord in de zin staat moet benoemen?

Conclusie:
In hoeverre ken je de regels? Wat ga je doen om de regels te leren kennen?

Klaar?

Ben je klaar en is de tijd nog niet voorbij? Maak dan de opdrachten op de volgende slides.

Benoem de werkwoordsvorm. Kies uit de vormen die je tot nu toe hebt geleerd:

• persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt)
• persoonsvorm verleden tijd (pv vt)
• onvoltooid deelwoord (odw)
• voltooid deelwoord (vdw)
• voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (bn)

Benoem de werkwoordsvorm.

1. Mijn vader VINDT het maar niks.

Benoem de werkwoordsvorm.

2. Mijn vader VOND het maar niks.

Benoem de werkwoordsvorm.

3. Mijn vader heeft een horloge GEVONDEN.

Benoem de werkwoordsvorm.

4.HOPEND op een goede afloop, keken zij naar de film.

Benoem de werkwoordsvorm.

5. Het GESTOLEN horloge is weer terecht.

Aan de slag!

Ga naar LessonUp wk 45: les 2+3

Maak de vragen op slide 30 t/m 53

Opdracht tegenwoordige tijd & onderwerp

Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de tegenwoordige tijd.

Schrijf ook het onderwerp, dat hoort bij de persoonsvorm, op!

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

1. Hoe vaak ... je dat horloge eigenlijk op? (winden)

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

2. … nou niet ongeduldig. (worden)

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

3. … zijn verklaring jou? (overtuigen)

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

4. Volgens mij … die wielrenners wel vijf uur per week aan conditietraining. (besteden)

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

5. Ik ... een bos dahlia’s voor je ... . (afsnijden)

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

6. De umpire … de beslissing van de lijnrechter. (overrulen)

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

7. … dit uiterlijk morgen aan je trainer. (melden)

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

8. Morgen … de organisatiecommissie een persconferentie. (beleggen)

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

9. Deze vereniging … voorlichtingsmateriaal in het noorden van het land. (verspreiden)

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

10. Jij … het juiste. (vermoeden)

Opdracht verleden tijd & onderwerp

Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de verleden tijd.

Schrijf ook het onderwerp, dat hoort bij de persoonsvorm, op!

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

1. Iedereen ... het antwoord. (raden)

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

2. Vorig jaar … deze vergrotingen nog maar een euro. (kosten)

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

3. Aan het eind van de vorige eeuw … boeren grote stukken bos. (kappen)

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

4. Tijdens het zomerfeest … honderden lampen het park. (verlichten)

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

5. Op de camping … ze elke week. (bingoën)

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

6. De competitie ... vorig jaar een saai schouwspel … . (opleveren)

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

7. Door het traag stromende water … de riviermonden dicht. (slibben)

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

8. Ondanks een geweldige sprint … hij de trein. (missen)

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

9. Het nieuwe bestuur … gisteren over het programma van eisen. (brainstormen)

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

10. Tom en Ruud ... het hele verhaal aan de docent. (vertellen)

Dit vind ik nog moeilijk van de les van vandaag...

Einde van deze les