H3A P3 0103 / 2602 Ambigu taalgebruik en hh woordsoorten

Havo 3
Welkom
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Havo 3
Welkom

Slide 1 - Slide

Programma

  1. Boek volgende periode & lezen per les

  2. Programma tot aan toetsweek
  3. Instructie ambigu taalgebruik
  4. Zelfstandig werken en nakijken
  5. Extra instructie woordsoorten voor wie wil
  6. Andere onderwerpen?


Slide 2 - Slide

Lesdoel


Aan het eind van de les heb je geleerd wat ambigu taalgebruik is

Slide 3 - Slide

Waar denk je aan bij ambigu taalgebruik?

Slide 4 - Slide

De man zag de vrouw met de verrekijker



wat valt je op?

Slide 5 - Slide

De vrouw had de verrekijker vast:

De man: ow
zag: pv
de vrouw met de verrekijker: lv
De man had de verrekijker vast:

De man: ow
zag: pv
de vrouw: lv
met de verrekijker: bw bep

Slide 6 - Slide

Het meisje dat Tom geslagen heeft



wat valt je op?

Slide 7 - Slide

meisje: ow

Het meisje door wie Tom geslagen is (dus Tom is het slachtoffer)
meisje: lv

Het meisje dat door Tom geslagen is (het meisje is het slachtoffer)

Slide 8 - Slide

Ambigu taalgebruik
  • op zinsniveau
  • op woordniveau

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Ambigu taalgebruik
als een taaluiting (een zin of woord) op meer dan één manier uit te leggen is doordat:
  • de functie van bijv. ow of lv niet duidelijk is 
  • woord verkeerd is geschreven
  • er homoniemen gebruikt worden
  • ... 

Slide 13 - Slide

Welke vragen heb je nog?

Slide 14 - Slide

Keuzeprogramma: 
Opdr. 1 t/m 4, pag. 247 nakijkenn en
zelftoets Hst 5 en/of Hst 6 maken

OF extra instructie woordsoorten



timer
20:00

Slide 15 - Slide

Extra oefening: woordsoorten
  1. Maak een zin met minimaal een zn, bn, bijw, kww en aanw.vnw
  2. Maak een zin met minimaal een zn, bez. vnw, telw, zww, pers vnw

Slide 16 - Slide

Extra oefening: woordsoorten
  1. Maak een zin met minimaal een zn, bn, bijw, kww en aanw.vnw 
  2. => Die grote man werd nu president.
  3. Maak een zin met minimaal een zn, bez. vnw, telw, zww, pers vnw
  4. => Jouw broer geeft mij drie ijsjes.

Slide 17 - Slide

Hoe doe je dit?
  • Kijk eerst naar belangrijke woordsoorten, zoals ww / zn / pers. vnw
  • Begin daar een zin mee
  • Voeg de extra informatie toe: bijw / bez vnw / vz 
  • Wat mis je nog? Kun je dat nog toevoegen?

Slide 18 - Slide

Dictee

Slide 19 - Slide

Dictee
  • equivalent
  • gegadigde
  • nijver
  • hand-en-spandiensten
  • re-integratieproject
  • op zijn lauweren rusten
  • haviken

Slide 20 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 21 - Slide