2V - 30/11/21 bron GH

Programme de la leçon
Buts: aan het einde van de les ken je al veel bijvoeglijke naamwoorden, de regels en  het liedje in het Frans van de bv nw + je kamer beschrijven
- On parle français + lire le vocabulaire EF
- Rappel des adjectifs + exceptions
- Iets beschrijven voorzetsels
- Chansons : Où est le chat ? Dans ma chambre, il y a...
- On parle français ..

1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programme de la leçon
Buts: aan het einde van de les ken je al veel bijvoeglijke naamwoorden, de regels en  het liedje in het Frans van de bv nw + je kamer beschrijven
- On parle français + lire le vocabulaire EF
- Rappel des adjectifs + exceptions
- Iets beschrijven voorzetsels
- Chansons : Où est le chat ? Dans ma chambre, il y a...
- On parle français ..

Slide 1 - Slide

Questions / Réponses
C'est quel jour aujourd'hui ?
Tu as des frères et soeurs?
Comment est ton frère ? ta soeur ?
Tu as un animal domestique ?
Comment s'appelle ton animal ?
Il est vieux ou jeune?
Ton prof est comment ? (sympa/sévère/cool)


timer
3:00

Slide 2 - Slide

lire le vocabulaire EF p  89 90

Slide 3 - Slide

L'adjectif


Nu eerst de herhaling 
 de plaats et de uitgangen 
van het bijvoeglijk naamwoord in het Frans.

Slide 4 - Slide

Deze bijvoeglijke naamwoorden staan voor het zelfstandig naamwoord
beau (mooi)      bon (goed/lekker)       joli (schattig)
haut (hoog)       long (lang)                     petit (klein)
jeune (jong)      vieux (oud)                    grand (groot)
gros (dik)            mauvais (slecht)        méchant (gemeen)
nouveau (nieuw)                                        autre (ander)
premier (eerste) +rangtelwoorden (telw+ième)+ dernier (laatste)

Slide 5 - Slide

Speciale vormen van 't bijvoeglijk naamwoord: 

Slide 6 - Slide

Décris ta prof
naam - haar - ogen - maat - sport - 
eigenschappen
kleding (3dingen)
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Il y a- se trouver- j'ai
On utile  pour décrire :
1- er is/zijn = il y a
2- zich bevinden = se trouver
3- ik heb = j'ai
4- devant- derrière-sous-sur- à droite/à gauche - à côté de(du/de la/del') => chanson 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Video

Voorzetsels van plaats 
dans
in
sur
op
sous
onder
devant
voor
derrière
achter
à coté de
naast
près de
dicht bij
loin de
ver van 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Traduis:
aimer
A
houden van
B
dol zijn op
C
eten
D
liever hebben

Slide 14 - Quiz

Nous ............ (aimer)
A
aimez
B
aimons
C
aiment
D
aimes

Slide 15 - Quiz

u houdt van (aimer)
A
il aime
B
vous aimez
C
on aime
D
nous aimons

Slide 16 - Quiz

Elles (aimer)
A
aimé
B
ont aimé
C
aiment
D
ont aimeré

Slide 17 - Quiz

j'___ (aimer)
A
aimes
B
aime
C
aiment
D
aimons

Slide 18 - Quiz

u houd van (aimer)
A
vous aimez
B
vous aiment
C
on aime
D
nous aimons

Slide 19 - Quiz

Elle (begint)
A
commences
B
commencet
C
commence
D
commencer

Slide 20 - Quiz

rencontrer
A
ontmoeten
B
de oom
C
doen

Slide 21 - Quiz

Elles (ontmoeten)
A
rencontrent
B
rencontret
C
recontrent
D
commencer

Slide 22 - Quiz

Tu habites où ?
Tu habites dans une maison?
Tu habites dans un appartement ?
Comment trouves-tu ta chambre ?
Tu fais tes devoirs dans ta chambre ?
Tu dors dans ta chambre ?
timer
1:00

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video