§7.5: Herhaling/oefentoets H7

§6.6: Herhaling/oefentoets H7
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slide and 2 videos.

Items in this lesson

§6.6: Herhaling/oefentoets H7

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

7. Bekijk de afbeelding rechtsboven.

Welk bedrag aan belastingen zit in de benzineprijs?

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Sociale zekerheid gaat uit van solidariteitsbeginsel, wat is het solidariteitsbeginsel
A
De sterken helpen de zwakken
B
De zwakken worden niet geholpen
C
Mensen die niet willen werken krijgen geld
D
Als je 67 jaar bent krijg je te maken met het UWV

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

2) Het begrotingstekort van de overheid wordt beïnvloed door de economische groei. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat door economische groei het begrotingstekort zal dalen (een kleiner tekort). Hieronder staan 3 verschijnselen
1 minder uitkeringen
2 werkgelegenheid stijgt
3 werkloosheid daalt

→ Zet de verschijnselen in een zodanige volgorde dat een logische gedachtegang ontstaat. 

A economische groei → 1 → 2 → 3 → begrotingstekort daalt
B economische groei → 1 → 3 → 2 → begrotingstekort daalt
C economische groei → 2 → 1 → 3 → begrotingstekort daalt
D economische groei → 2 → 3 → 1 → begrotingstekort daalt
E economische groei → 3 → 1 → 2 → begrotingstekort daalt
F economische groei → 3 → 2 → 1 → begrotingstekort daalt


A
B
C
D
E
F

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

De rijksoverheid 
De provincie 
De gemeente
De waterschappen 
Zorgt voor de waterstand en waterkwaliteit in het land 
Stelt wetten vast 
Houdt zich bezig met de inricht van een leefruimte binnen de provincie 
Geeft officiële documenten zoals een paspoort.

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Wat is een rijksbegroting?
A
Overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de rijk
B
Een overzicht van de belastingen die de overheid ontvangt.
C
Toelichting op de inkomsten en uitgaven
D
Een overzicht van de kosten die de overheid maakt.

Slide 6 - Quiz

Rijksbegroting
Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van het Rijk voor het komende jaar.
Belastingen
Niet-belastingontvangsten
BTW
Accijns
Winst overheidsbedrijven
Boetes
Inkomsten-belasting

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Inkomstenbelasting
Erfbelasting
BTW
Accijnzen
Motorrijtuigenbelasting

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

Wat is het sociaal minimum?
A
Het minimale bedrag dat je krijgt aan kinderbijslag
B
Het minimale bedrag om van te kunnen leven
C
Tijdelijk loon wanneer je geen werk hebt
D
Het minimumsalaris dat je krijgt als je werkt

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

wel accijns
geen accijns

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

De overheid heeft in een bepaald jaar een begrotingstekort. In zo’n geval kan de overheid verschillende maatregelen nemen. 
Welke gevolg heeft de volgende maatregel voor de overheid? 

Maatregel 1: Bezuinigen op de gezondheidszorg.
Dit heeft gevolgen voor de .................................................van de overheid. Die worden dan

............................en het begrotingstekort wordt ..................................

inkomsten
uitgaven
hoger
lager
groter
kleiner

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

De overheid zorgt voor collectieve goederen. Welke reden is geen reden voor het zorgen voor collectieve goederen?
A
Zorgen dat de kwaliteit goed blijft
B
Zorgen dat de goederen betaalbaar blijven
C
Zorgen dat niet iedereen apart ervoor hoeft te betalen
D
Zorgen dat het land schoon blijft

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Motorrijtuigenbelasting is een
A
inkomsten belasting
B
houderschapsbelasting

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Bereken het begrotingstekort voor 2015.

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

draagkrachtbeginsel =
A
Belasting in een bepaald land wordt afgeschaft
B
iedereen moet belasting betalen
C
Sterke betalen in verhouding meer belastingen dan zwakke
D
Belastingen moeten worden gedragen.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Het profijtbeginsel wordt toegepast bij
A
Loonbelasting
B
Wegenbelasting
C
Sociale zekerheid
D
Vermogensbelasting

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


Wat is privatisering?
A
De overheid koopt een dienst of activiteit van een particulier bedrijf met het idee hier winst me te kunnen maken.
B
De overheid stimuleert particuliere bedrijven om meer mensen in dienst te nemen.
C
De overheid verkoopt een dienst of activiteit aan een bedrijf in de particuliere sector.
D
Het privévermogen van eigenaren van bedrijven in de particuliere sector wordt door de overheid beschermd.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Sociale zekerheid
Volksverzekeringen
Werknemersverzekeringen
voorbeelden:
voorbeelden:
voorbeelden:
Sociale verzekeringen
Sociale voorzieningen
WW 
WIA 
AOW
ANW
bijstand

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

Ook als de staatsschuld groeit, kan de staatsschuldquote dalen. Hieronder staan vier situaties. Bij welke situatie daalt de staatsschuldquote bij een groeiende staatsschuld?
A
Het BBP is groter dan de staatsschuld
B
De aflossing op de staatsschuld is groter dan het begrotingstekort
C
Het BBP groeit relatief meer dan de staatsschuld
D
Het financieringstekort en het begrotingstekort dalen beide relatief

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een staatsschuld?
A
Het totaal van de export die een land heeft gemaakt
B
Het totaal van de import die een land heeft gemaakt
C
Het totaal van de schulden die een land heeft gemaakt.
D
Een deel van de schulden die een land heeft gemaakt.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Collectieve sector
Particuliere sector

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

Profijtbeginsel
A
wie instaat is veel te betalen moet in verhouding . ook meer belasting betalen
B
De sterke helpen de zwakke mensen met minder inkomen krijgen sociale premies
C
alle inkomsten betalen evenveel belasting
D
Je betaald wegenbelasting omdat je in bezit bent van een auto

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

De derde dinsdag van september is het ....................................
De koning leest dan de ............................. voor. De minister van .................................. presenteert de rijksbegroting en de ..........................................
In de rijksbegroting staan de verwachte ............................... en ............................ voor het komende jaar.
Inkomsten
Troonrode
Financiën
Prinsjesdag
Uitgaven
Miljoenennota

Slide 24 - Drag question

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Sociale voorzieningen worden betaald van belasting geld. Wat is geen sociale voorziening?
A
zorgtoeslag
B
WW
C
Bijstand
D
huurtoeslag

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is sociale zekerheid?
A
Dat je zeker bent van sociale contacten.
B
Dat de overheid ervoor zorgt dat mensen met weinig of geen inkomen een uitkering krijgen.
C
Dat de overheid zorgt voor onze veiligheid.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Donna verdient € 2.350 bruto per maand. Daarover betaalt ze 17,9% AOW-premie.
Bereken hoeveel AOW-premie zij in een jaar betaalt.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Maria en Patrick wonen samen. Samen hebben zij een inkomen van €1.000 per maand. Het sociaal minimum is €375 per week. Bereken hoeveel aanvullende uitkering ze moeten krijgen per maand om aan het sociaal minimum te komen.

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

BBP 150 miljard. Begrotingstekort: 4 miljard euro. Bereken het begrotingstekort in % van het BBP. Afronden op 1 decimaal.

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Sociale zekerheid
Volksverzekeringen
Sociale voorzieningen
Sociale verzekeringen
Werknemers-verzekeringen

Slide 31 - Drag question

This item has no instructions

Wat is marktwerking?
A
Dat de markt in het dorp goed draait.
B
Dat er concurrentie op een markt bestaat en hierdoor de prijzen dalen.
C
Dat er concurrentie op een markt bestaat en hierdoor de prijzen stijgen.
D
Dat bedrijven samenwerken om zoveel mogelijk winst te maken.

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions