Pitfalls (Valkuilen)

Pitfalls

Valkuilen
Theme 2
Grammar 6
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Pitfalls

Valkuilen
Theme 2
Grammar 6

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Ik kan een aantal valkuilen in het Engels herkennen en deze ontwijken in een Engelse taal.

Slide 2 - Slide

Welk Engels woord spel jij weleens verkeerd? Vul in.

Slide 3 - Open question

Valkuilen

Er zijn een aantal woorden die door elkaar worden gehaald, waardoor je sneller fouten maakt in het Engels.


In de volgende dia's zullen deze woorden aan bod komen.


Doel: valkuilen herkennen en het juiste toepassen.

Slide 4 - Slide

to / too
To = naar, aan
Too = te

Examples:
This present is from me to you. 

Don't screw the bolts in too tightly.

Slide 5 - Slide

to / too

To = om te

You are wise enough to understand my explanation.


Too = ook
He said he would be there too.

Slide 6 - Slide

than / then

than = dan (allebei met een a)
Gebruik je in vergelijkingen.


then = toen, dan (alleen NL met een a)
Geeft een tijd aan.



Slide 7 - Slide

than / then


The sequel is even worse than the first film.


Then he scored the winning goal.

First let me finish my book, then I will make some tea.

Slide 8 - Slide

You have ____ let me go. I'm innocent!
A
to
B
too

Slide 9 - Quiz

He is taller ____ his brother.
A
than
B
then

Slide 10 - Quiz

Your / You're

De meest gemaakte fout door jullie!


Your = jouw (bezittelijk voornaamwoord)
You're = you are (samentrekking van twee woorden)

First, collect your materials.
You're late. Do get up earlier.

Slide 11 - Slide

Its / It's

Its = van het (bezittelijk voornaamwoord van it)

I parked my car in its usual place.

It's = it is/has (samentrekking van twee woorden)
It's time to go to the dentist. (it is)

It's been such a long time since I saw you! (it has)

Slide 12 - Slide

____ doing a good job.
A
your
B
you're

Slide 13 - Quiz

The cat wagged ____ tail
A
its
B
it's

Slide 14 - Quiz

their / there / they're

their = hun (bezittelijk voornaamwoord)
They buy their school uniforms online.


there = er, daar (plaats)
Do you want to go over there

Slide 15 - Slide

their / there / they're

They're = they are. Zij zijn (samentrekking)
They're my best friends.


Deze drie spreek je op dezelfde manier uit, maar ze verschillen in betekenis!



Slide 16 - Slide

where / were / we're
where = waar (vraagwoord)
Where do you want to go?

were = was/waren (verleden tijd van to be)
They were very nice to me.

Slide 17 - Slide

where / were / we're

We're = we are. Wij zijn (samentrekking).

We're big fans of documentaries.


Allemaal een andere uitspraak. Klik op de icoontjes om de uitspraak te beluisteren.



Slide 18 - Slide

Where is Mandy? Over _____.
A
their
B
there
C
they're

Slide 19 - Quiz

We ____ cycling to school when I lost my phone.
A
where
B
were
C
we're

Slide 20 - Quiz

Practice
Do exercise 26  and 27 in your Activity book on p47. 
You have 5 minutes to complete this exercise, then we will discuss them.

Slide 21 - Slide

Leerdoel behaald?
Ik herken de valkuilen in het Engels.
A
Yes
B
Almost, I need more practice.
C
Almost, I need more explanation.

Slide 22 - Quiz

Vul de vragen die je nog hebt over dit onderwerp hieronder in.

Slide 23 - Open question