BBP enz

Welvaart en Groei
  • BBP als maatstaf van welvaart 
  • Nationale rekeningen en economische kringloop 
  • Inkomensverdeling en belastingen 
  • Economische groei en BBP 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welvaart en Groei
  • BBP als maatstaf van welvaart 
  • Nationale rekeningen en economische kringloop 
  • Inkomensverdeling en belastingen 
  • Economische groei en BBP 

Slide 1 - Slide

Kijkopdracht
Op welke (3) manieren kun je het BBP uitrekenen volgens het filmpje?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Herhaling:
Productiefactoren: Kapitaal, Arbeid, Natuur, Ondernemerschap
Primaire inkomens (beloningen productiefactoren):
Rente en Huur, Loon, Pacht, Winst
Bruto TW = omzet - intermediair verbruik
Netto TW = Bruto TW - afschrijvingen

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Schaarste is
A
De informatie die noodzakelijk is om voldoende goederen en diensten te produceren
B
de productie van voldoende middelen om in behoeften te voorzien
C
de spanning tussen de behoeften en de middelen om in de behoeften te voorzien
D
het offer dat mensen moeten brengen om zich goederen en diensten te verschaffen

Slide 12 - Quiz

Op welke manier kunnen we de waarde van de productie vaststellen?
A
door de productie te verminderen met de onderlinge leveranties tussen ondernemingen
B
door de consumptie te verminderen met de investeringen
C
door de toegevoegde waarde te meten
D
door vast te stellen op welke manier de productiefactoren zijn gecombineerd

Slide 13 - Quiz

Welke productiefactoren zijn er?
A
arbeid, machines, grond, ondernemerschap
B
arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap
C
betaalde arbeid, bewerkte grond, machines en ondernemingen
D
machines, mensen, grondstoffen en ondernemers

Slide 14 - Quiz

Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
loon, pacht, huur, interest en winst
B
arbeid, natuur en kapitaal
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, interest, winst en loon

Slide 15 - Quiz

Op welke manier berekenen we de netto toegevoegde waarde?
A
Bruto TW - belastingen
B
Bruto TW - primaire inkomens
C
Bruto TW + afschrijvingen
D
Bruto TW - afschrijvingen

Slide 16 - Quiz

Het verschil tussen het bruto nationaal product en het netto nationaal product heeft betrekking op
A
de primaire inkomens uit het buitenland
B
het intermediaire verbruik
C
de afschrijvingen van de ondernemingen
D
de primaire inkomens naar het buitenland

Slide 17 - Quiz

Het verschil tussen het binnenlands product en het nationale inkomen heeft betrekking op
A
de afschrijvingen van bedrijven en overheid
B
het intermediaire verbruik
C
de toegevoegde waarde - het intermediaire verbruik
D
de inkomens van en naar het buitenland

Slide 18 - Quiz

Welvaart is:
A
de mate waarin in behoeften kan worden voorzien
B
de situatie waarbij ondernemingen goederen maken die mensen willen hebben
C
als 'armoede de wereld uit is'
D
als iedereen een hoog inkomen heeft

Slide 19 - Quiz

Meer productie betekent niet altijd meer welvaart omdat
A
je rekening moet houden met import en export
B
er ook positieve externe effecten zijn
C
je rekening moet houden met het prijspeil
D
de behoeften kunnen toenemen

Slide 20 - Quiz

juist of onjuist?
Het verschil tussen de formele en informele economie is gelegen in de illegale activiteiten
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Zelf je huis schilderen hoort bij de formele economie
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Toename van de productie kan door het optreden van negatieve externe effecten ten koste gaan van de welvaartsgroei
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz