8e les nacionalidades Ariane

VWO 2 - español
1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

VWO 2 - español

Slide 1 - Slide

Hoy es martes 10 de octubre

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

De getallen

Slide 4 - Slide

UITSPRAAK
Als de    c   voor een    e   of    een    i    staat, 
klinkt hij zacht, 
zoals de Engelse   th   met de tong tegen de tanden. 

De     r      moet   rrrollen.

c e r o

Slide 5 - Slide

los números 1 - 6
uno - dos - tres  

cuatro - cinco - seis


Slide 6 - Slide

los números 7 - 10
siete 
ocho
nuev
diez 

Slide 7 - Slide

los números 11 - 13
onc

doce

trece

Slide 8 - Slide

los números 14 - 16
catorce

quince

dieciseis

Slide 9 - Slide

UITSPRAAK 

De   v   was je al een keer tegen gekomen in  nueve. 

 Hoe  klinkt de V in het Spaans ook alweer?

20

veinte 

Slide 10 - Slide

los números 17 - 19
diecisiete

dieciocho

diecinueve

Slide 11 - Slide

0 - 10 - ahora vosotros
0                              
1     2     3          
4     5     6     
7     8     9
10

Slide 12 - Slide

11 - 20
11
12     13      14
15    16     17
18   19
20

Slide 13 - Slide

Hoe vraag je in het Spaans om iemands telefoonnummer?

Slide 14 - Open question

¿Cuál es tu número de teléfono?
Mi número de teléfono es....

1.Schrijf jouw telefoonnummer uit in je 
aantekeningenschrift.

2. Vraag jouw vecin@ om zijn/haar número, 
¡en español claro!

Slide 15 - Slide

Hasta ahora la asignatura español es..... para mi
A
Muy fácil
B
Muy difícil
C
No fácil ni difícil
D
un poco difícil

Slide 16 - Quiz

En la clase de hoy:
La clase anterior
La frase de la clase
Los deberes
Las nacionalidades
Presentarse
La evaluación
Los deberes

Slide 17 - Slide

0

Slide 18 - Video

La frase de la clase
¿Qué significa 'despacito'?


¿Puedes hablar más despacio, por favor?

Slide 19 - Slide

Las clases anteriores
¿Cómo se dice: 'Kun je dat herhalen aub?'
¿Cómo se dice: 'Wat betekent'.....?
Wanneer is een woord masculino? en wanneer femenino?
Welke lidwoorden kennen we in het Spaans
Menciona (=noem) 8 paises donde hablan español

Slide 20 - Slide

Llamarse
Klik HIER voor opdracht 1

Klik HIER voor opdracht 2

Slide 21 - Slide



yo

él / ella /usted

nosotros/ nosotras

vosotros/ vosotras

ellos/ellas / ustedes



me    llamo   (ik heet)

te      llamas ( jij heet)

se     llama   (hij/ zij/ u heet) 

nos  llamamos (wij heten)

os     llamáis (jullie heten)

se     llaman (zij heten)




Llamarse = heten
LET OP! Als je dit werkwoord vervoegd moet je SE meevervoegen als:
 me, te, se, nos, os, seJe mag dit niet weglaten!!! 
Ejercicio ¿Quién es quién?
Reader página 24

Slide 22 - Slide

Los paises y las nacionalidades

Bespreken

          ¿Listo/a? Bedenk voor jezelf: Hay tres grupos en cuanto al genero de las nacionalidades. Welke drie groepen kun je ontdekken en wat is de regel?

Slide 23 - Slide

mannelijk eindigt op -o,
vrouwelijk eindigt op - a
mannelijk eindigt op een medeklinker, 
vrouwelijk + a ( het accentje valt weg)
voor mannelijk en vrouwelijk is er één vorm
canadiense
marroquí
belga
israelí
alemana
español
holandés
portuguesa
argentino
italiana
ruso
brasileña

Slide 24 - Drag question

timer
6:00
Guatemala
México
Honduras
El Salvador
Nicaragua
Costa Rica
Panama
Colombia
Cuba
Venezuela
Ecuador
Perú
Bolivia
Paraguay
Uruguay
Argentina
Chile
República Dominicana
Puerto Rico
España
hondureño/a
nicaragënse
ecuatoriano/a
paraguayo/a
chileno/a
dominicano/a
guatemalteco/a
salvadoreño/a
boliviano/a
costarricense
uruguayo/a
español(a)
mexicano/a
argentino/a
panameño/a
peruano/a
venezolano/a
cubano/a
colombiano/a
puertorriqueño/a

Slide 25 - Drag question

¿En cuántos paises se habla español?
Libro de texto - página 22
¿En cuántos paises se habla español?

Slide 26 - Slide

Hoe zeg je : ik ben Veronica
A
me llama Veronica
B
Soy Veronica
C
Soy de Veronica
D
Soy me llamas Veronica

Slide 27 - Quiz

hoe zeg je : ik kom uit Guatemala?
A
Soy Guatemala
B
Soy de Guatemala

Slide 28 - Quiz

Hoe vraag je : kom je uit Spanje?
A
¿Eres España?
B
¿ Eres de España?
C
¿De dónde España?
D
¿De dónde eres España?

Slide 29 - Quiz

Ik begrijp de stof van vandaag:
A
¡muy bien!
B
bastante bien
C
no muy bien...
D
¡fatal!

Slide 30 - Quiz