toets wo 1

• Geschiedenis
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

wat weet jij nog?

welke 2 groepen vochten tegen elkaar in de 1e W.O.?

1. Duitsers en Fransen
2. Vijanden en Geallieerden
3. Centralen en Bondgenoten
4. Centralen en Geallieerden.

Hoe werd deze oorlog een wereldoorlog

1. Frankrijk wilde wraak op Duitsland
2. Elk land vond zijn eigen land het beste en een ander minder goed
3. ieder land had veel wapens, schepen en vliegtuigen
4. ieder land had afspraken gemaakt om elkaar te helpen

wat waren nieuwe wapens in de oorlog?

1. gekleurde uniformen
2. sabels en voorlaad kanonnen
3. tanks en duikboten
4. paarden als trekdier

Industriele revolutie.

wat is een revolutie?

het is een revolutie als de wereld heel erg veranderd

industriele revolutie

vóór de industriele revolutie:

de mensen werkten op het land, of in de handel.

alles werd met de hand gemaakt

na de industriele revolutie

Mensen werkten in fabrieken.

ze gebruikten machines.

Door de industriele revolutie veranderde de manier van oorlog voeren. Wat bleef hetzelfde ?

1. de wapens
2. het gebruik van dieren
3. de kleding
4. het slagveld

waardoor weten we hoe het leven aan het front was

1. Soldaten werden ziek van de oorlog en raakten gewond
2. Soldaten schreven brieven en dagboeken
3. Soldaten maakten kunstwerken van kogelhulzen.
4. Voordat soldaten naar het front gingen schreven ze een brief

Hoe was het leven in de loopgraven

1. soldaten vochten, sliepen en aten in de loograven
2. het was er droog en veilig
3. af en toe speelden ze een potje voetbal

Welk woord hoort niet bij Nederland tijdens de Eerste
Wereldoorlog?

1. bondgenoot
2. smokkelland
3. neutraal
4. vluchtelingenkamp

wat ging van Nederland naar Belgie de grens over?

1. Belgische vluchtelingen
2. Soldaten
3. Boter, zout, vee
4. niets

Welke straf kreeg Duitsland na de Eerste Wereldoorlog?

1. ze kregen de schuld van de oorlog
2. Hoge werkloosheid
3. het ging heel slecht met de duitse economie
4. een klein leger, land afstaan en veel geld betalen

Waarom waren veel Duitsers blij met Hitler?

1. De Duitsers kregen de schuld van de oorlog.
2. Hitler zei dat hij de oplossing voor de problemen had
3. het ging slecht met de economie van duitsland
4. door smokkelen ging het beter in duitsland