bijv.naamwoorden- hfst.. 2

Wat betekent het woord:" adjectif " in het Nederlands?

A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat betekent het woord:" adjectif " in het Nederlands?

A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Quiz

Wat is in deze zin het adjectif (bijvoeglijk naamwoord)?

C'est une famille formidable.
A
est
B
famille
C
une
D
formidable

Slide 2 - Quiz

Wat is het adjectif?
Le footballeur Mbappé est grand
A
le footballeur
B
Ménez
C
grand

Slide 3 - Quiz

Wat is het adjectif?
Il achète un nouveau sac
A
il
B
nouveau
C
sac

Slide 4 - Quiz

Wat is het adjectif?
Il a une voiture grise
A
grise
B
voiture
C
il

Slide 5 - Quiz

Zet het adjectif in de juiste vorm
(grand) - Le chien est ...

Slide 6 - Open question

Zet het adjectif in de juiste vorm:
(vert) - La robe est ...

Slide 7 - Open question

Zet het adjectif in de juiste vorm
(intelligent) - Les garçons sont ...

Slide 8 - Open question

Wat is het juiste adjectif?
La ceinture est ......
A
bleu
B
bleue

Slide 9 - Quiz

Wat is het juiste adjectif?
Le cabriolet est
A
noir
B
noire

Slide 10 - Quiz

Wat is het juiste adjectif?
Les chaussures sont
A
brune
B
brunes
C
brun

Slide 11 - Quiz

un .......................livre
A
vieil
B
vieille
C
vieux
D
vieilles

Slide 12 - Quiz

un ....................jean
A
nouveau
B
nouvel
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 13 - Quiz

un ...........................garçon
A
belle
B
beau
C
belles
D
beaux

Slide 14 - Quiz

un.......................film
een goede film
A
bonne
B
bon
C
bons
D
bonnes

Slide 15 - Quiz

un pull .................
een witte trui
A
blancs
B
blanches
C
blanc
D
blanche

Slide 16 - Quiz

un truc................
een gek ding
A
fou
B
folle
C
fous
D
folles

Slide 17 - Quiz

un jean ...................
een lange spijkerbroek
A
long
B
longue
C
longs
D
longues

Slide 18 - Quiz

le ..................chat
de grote, gemene kat
A
grands
B
grandes
C
grande
D
grand

Slide 19 - Quiz

Maak vrouwelijk:
1. heureux>
2. jaloux>
3. sportif>
4. intensif>

Slide 20 - Open question

Zet in het meervoud:
1. un nouveau voisin
2. le musée national
3. la langue internationale

Slide 21 - Open question

une......................histoire
een oud verhaal
A
vieux
B
vieil
C
vieille
D
vieilles

Slide 22 - Quiz

une.......................fille
een knap meisje
A
belle
B
beau
C
beaux
D
belles

Slide 23 - Quiz

une.........................recette
een goed recept.
A
bon
B
bonne
C
bonnes
D
bons

Slide 24 - Quiz

Une chemise ..................................
een wit overhemd.
A
blanc
B
blancs
C
blancs
D
blanches

Slide 25 - Quiz

une ........................balade
een lange wandeling
A
long
B
longs
C
longues
D
longue

Slide 26 - Quiz