A1 THEMA 5



De dokter
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson



De dokter

Slide 1 - Slide

Wat is dit?
A
het gezicht
B
de ogen

Slide 2 - Quiz

Wat zijn dit?
A
de armen
B
de benen
C
de buik
D
de vingers

Slide 3 - Quiz

Wat zijn dit?
A
de tenen
B
de ogen
C
de nagels

Slide 4 - Quiz

Schrijf het meervoud van: het oog

Slide 5 - Open question

Schrijf het meervoud van: de lip

Slide 6 - Open question

Schrijf het meervoud van: het huis

Slide 7 - Open question

schrijf het meervoud van: het been

Slide 8 - Open question

Schrijf het meervoud van: de sleutel

Slide 9 - Open question

Schrijf het meervoud van: de neus

Slide 10 - Open question

Schrijf het meervoud van: het oor

Slide 11 - Open question

Schrijf het meervoud van: het raam

Slide 12 - Open question

schrijf het meervoud van: de muur

Slide 13 - Open question

Schrijf het meervoud van: de druif

Slide 14 - Open question

Schrijf het meervoud van: de vraag

Slide 15 - Open question

Schrijf het meervoud van: de teen

Slide 16 - Open question

Schrijf het meervoud van: de kip

Slide 17 - Open question

Schrijf het meervoud van: de zus

Slide 18 - Open question

Schrijf het meervoud van: het bed

Slide 19 - Open question

Filmpje
Beantwoord de vragen

Slide 20 - Slide

6

Slide 21 - Video

00:49
Waarom belt hij de huisarts?
A
Hij wil medicijnen bestellen.
B
Hij wil een afspraak maken,

Slide 22 - Quiz

Wat zie je?

Slide 23 - Open question

00:55
Wat is zijn geboortedatum?
A
15 juni 1990
B
14 juni 1992
C
15 juni 1993
D
14 juni 1991

Slide 24 - Quiz

01:00
Waar heeft hij last van?
A
Jeuk
B
Pijn
C
Botbreuk
D
Vermoeidheid

Slide 25 - Quiz

01:04
Waar heeft hij jeuk?
A
Op zijn hele rug
B
Op zijn bovenlichaam
C
Op zijn hele lichaam
D
Op zijn benen. Hij kan niet meer staan.

Slide 26 - Quiz

01:12
Waarom kan hij niet om 11:00 uur?
A
Hij moet dan naar school
B
Hij moet dan naar werk

Slide 27 - Quiz

01:37
Hoe laat is de afspraak?
(schrijf de hele zin op, met 'om')

Slide 28 - Open question

Hoe vaak en hoe neem je deze medicijnen?

Slide 29 - Slide

Hoe vaak neem jij de medicijnen?
A
25 keer 3 druppels
B
3 maal daags een druppel
C
dagelijks 25 druppels
D
3 keer per dag 25 druppels

Slide 30 - Quiz

Hoe neem je de druppels in?
A
Voor het slapen
B
Met een beetje water
C
Voor het eten
D
Met andere medicijnen

Slide 31 - Quiz

Beterschap
wat betekent dat? 

Slide 32 - Slide

Wat kun je vragen?
A
Wat is er aan de hand?
B
Wat doe jij morgen?
C
Wat kosten de bloemen?

Slide 33 - Quiz

Schrijf deze kaart voor je docent

Slide 34 - Open question

Wat zie je?

Slide 35 - Open question

Wat zie je?

Slide 36 - Open question

Wat zie je?

Slide 37 - Open question

Wat zie je?

Slide 38 - Open question

Wat zie je?

Slide 39 - Open question

Wat zie je?

Slide 40 - Open question

Wat zie je?

Slide 41 - Open question

Wat zie je?

Slide 42 - Open question

Wat zie je?

Slide 43 - Open question

Wat is de tegenstelling?

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide