This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 5 Migratie
Herhaling wereld
3 Havo
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Herhaling paragraaf 1, 2 en 3
Uitleg paragraaf 4
Controle vragen paragraaf 4
Aan het werk
Slide 2 - Slide
Kies het juiste begrip
Gebiedskenmerken waardoor mensen vertrekken
A
push factoren
B
pull factoren
C
aspiraties
D
mogelijkheden
Slide 3 - Quiz
Kies het juiste begrip
Persoonskenmerken waardoor mensen de neiging hebben om te vertrekken
A
push factoren
B
pull factoren
C
aspiraties
D
mogelijkheden
Slide 4 - Quiz
Kies het juiste begrip
Aantrekkelijke omstandigheden in het bestemmingsgebied
A
push factoren
B
pull factoren
C
aspiraties
D
mogelijkheden
Slide 5 - Quiz
Kies het juiste begrip
Persoonlijke omstandigheden waardoor mensen in staat zijn om te kunnen migreren
A
push factoren
B
pull factoren
C
aspiraties
D
mogelijkheden
Slide 6 - Quiz
Welke twee uitspraken over internationale migratie worden op deze kaart bevestigd?
A De meeste migratie is binnenlandse migratie. B De meeste migratie is buitenlandse migratie. C Internationale migratie is vaak gericht op buurlanden. D Internationale migratie is vaak gericht op andere werelddelen.
A
D & A
B
A & C
C
D & B
D
B & C
Slide 7 - Quiz
Wat is het overheersende patroon in de internationale arbeidsmigratie? A oost-west B west-oost C noord-zuid D zuid-noord
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 8 - Quiz
Wat is een migratienetwerk?
Slide 9 - Open question
B. internationale studenten
C. Mensenrechtenvluchtelingen
D. Migratie door gezinshereniging
A. Arbeidsmigranten
2. Economische reden
3 Politieke reden
4 Onderwijs reden
1. Sociale reden
Slide 10 - Drag question
Welke gevolgen van migratie zie je in figuur 7?
Slide 11 - Open question
Hoe hebben geldzendingen invloed op de status van mensen in het vertrekgebied?
Slide 12 - Open question
Door migratie kan in het herkomstgebied een zogenaamde migratiecultuur ontstaan. Wie worden in die cultuur beschouwd als winners en wie als losers?
Slide 13 - Open question
De landen die de meeste migranten leveren in de wereld zijn o.a. Mexico, Marokko, Turkije en de Filipijnen. Dit zijn zeker niet de armste landen van de wereld. Verklaar dit.
Slide 14 - Open question
Hieronder staan 3 begrippen. Welk begrip hoort er niet bij en leg uit waarom
integratie - kettingmigratie - acculturatie
Slide 15 - Open question
Hieronder staan 3 begrippen. Welk begrip hoort er niet bij en leg uit waarom
iemand met migratieachtergrond - allochtoon - autochtoon
Slide 16 - Open question
Hieronder staan 3 begrippen. Welk begrip hoort er niet bij en leg uit waarom
Hieronder staan 3 begrippen. Welk begrip hoort er niet bij en leg uit waarom
migratienetwerk - segregatie - retourmigratie
Slide 18 - Open question
Welke uitspraken zijn juist?
A Vluchtelingen doen vaak hetzelfde werk als arbeidsmigranten. B Arbeidsmigranten doen meestal werk dat ook door de bevolking van het bestemmingsland gedaan wordt. C Arbeidsmigranten doen alleen maar laaggeschoold werk. D Asielzoekers en arbeidsmigranten wonen vaak in dezelfde regio. E Arbeidsmigranten wonen vooral in steden, omdat daar werk te vinden is.
A
A & E
B
D & B
C
C & D
D
E & B
Slide 19 - Quiz
Leerdoelen
Je kunt benoemen welke groepen migranten de afgelopen 60 jaar naar Nederland zijn gekomen.
Je kunt welke positieve en negatieve gevolgen migratie heeft voor de samenleving in Nederland.
Je kunt uitleggen hoe het Nederlandse overheidsbeleid de afgelopen jaren is verandert t.o.v. het migratiebeleid.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Is er in Nederland meer emigratie of immigratie?
A
emigratie
B
immigratie
Slide 33 - Quiz
Wat betekent het voor de bevolkingsgroei als er meer immigratie is in Nederland?
Slide 34 - Open question
In welke periode was de emigratie groter dan de immigratie?
Slide 35 - Open question
Veel gastarbeiders kwamen vanaf '60 in NL werken. Waarom werden zij 'gastarbeiders' genoemd?
A
Zij waren betere arbeiders dan de Nederlanders.
B
Ze waren in Nederland te gast, ze zouden terugkeren.
C
Ze waren speciale gasten, ze hadden een andere cultuur.
Slide 36 - Quiz
Wat is het verschil tussen een arbeidsmigrant en een gastarbeider?
A
Een arbeidsmigrant komt tijdelijk en een gastarbeider komt voor langere tijd.
B
Een arbeidsmigrant komt voor langere tijd en een gastarbeider komt tijdelijk.
Slide 37 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een baantje dat een arbeidsmigrant zou doen?vluchtel
A
tandarts
B
huishoudster
C
werken op een boerderij
D
docent
Slide 38 - Quiz
Gastarbeiders waren mensen die in Nederland kwamen om te werken, uit welke landen kwamen de eerste gastarbeiders?
A
België
B
Marokko en Turkije
C
Polen en Roemenië
D
Spanje en Italië
Slide 39 - Quiz
Welke van de volgende uitspraken over het overheidsbeleid is juist?
A Gastarbeiders zijn op eigen initiatief naar Nederland gekomen. B Inburgeringsplicht had tot doel de gezinsvorming te bevorderen. C Premies voor retourmigratie zijn een vorm van beperkend immigratiebeleid.
A
A
B
B
C
C
Slide 40 - Quiz
De huisvesting in Nederland van arbeidsmigranten uit landen buiten Europa wordt wel eens beschreven als ‘drie keer geconcentreerd’. Wat wordt daarmee bedoeld?
Slide 41 - Open question
Wat is het belangrijkste kenmerk van een multiculturele samenleving?
Slide 42 - Open question
Bekijk bron 19. Informatie is bepalend voor het beeld dat mensen hebben. Wat valt je op als je de werkloosheid van Duitsers vergelijkt met migranten?
Slide 43 - Open question
Wat zou er met het beeld van bron 19 gebeuren als elke groep onderverdeeld wordt naar opleidingsniveau?