Overal 1-2 hv 8.3 Trilling in beeld

Trilling in beeld
1 / 30
next
Slide 1: Slide
ScienceMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Trilling in beeld

Slide 1 - Slide

Trilling in beeld
Op een patiëntmonitor kunnen artsen direct veel informatie over een patiënt aflezen.
Wat heeft het getal linksboven in beeld met de grafiek te maken.

Slide 2 - Slide

Trilling in beeld
Speelgoed beesten 
aan een veer.

Slide 3 - Slide

trilling in beeld

Slide 4 - Slide

trilling in beeld
Een trillingsgrafiek is een grafiek van de uitwijking van de trilling tegen de tijd.

Slide 5 - Slide

Videouitleg
In de volgende slide moet je een video bekijken over trillingen van een veer.
De theorie wordt later nog uitgelegd.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Trillingstijd (T)
Eén trilling duurt 2 seconde.
De tijdsduur van één volledige trilling heet de trillingstijd (T).

Slide 8 - Slide

Trillingstijd (T)
Een trampolinespringer springt in 1,5 seconde van het laagste punt naar het hoogste punt.
Bereken de trillingstijd.

Van het laagste tot het hoogste punt is een halve trilling. Een halve trilling duurt 1,5 s
Dus T = 2 x 1,5 = 3 seconde

Slide 9 - Slide

Maja springt op een trampoline in 12 seconde 4 x op en neer
De trillingstijd is dan
A
3s
B
4s
C
48s
D
0.33s

Slide 10 - Quiz


Hoe groot is de trillingstijd in de linker grafiek
A
5s
B
0,5s
C
5ms
D
0,5ms

Slide 11 - Quiz

Frequentie (f)
De frequentie (f) is het aantal trillingen per seconde.

De frequentie geef je aan in hertz (Hz).

Tekst
De frequentie berekenen:

Slide 12 - Slide

Frequentie (f)
Het beest heeft een trillingstijd van 2 s

Slide 13 - Slide

Frequentie en trillingstijd
De trillingstijd is 2 s.
De frequentie is ½ hertz (Hz)

In de wiskunde heten ½ en 2 elkaars omgekeerde.

Trillingstijd en frequentie zijn elkaars omgekeerde.

Slide 14 - Slide

een veer gaat in 5 seconde 20x op en neer.
bereken de frequentie
A
100s
B
4s
C
0.25Hz
D
4Hz

Slide 15 - Quiz

Eensnaar heeft een frequentie van 440 Hz
bereken de trillingstijd
A
0.023ms
B
2,3ms
C
0.23s
D
2,3 s

Slide 16 - Quiz

De trillingstijd van een stemvork
a. Bepaal zo nauwkeurig        mogelijk de trillingstijd        van deze trilling.

b. Bereken de frequentie        van de stemvork.

Slide 17 - Slide

De trillingstijd van een stemvork
a. Bepaal zo nauwkeurig mogelijk de          trillingstijd van deze trilling.

Neem de tijdsduur van meerdere trillingen.
Er zijn 4 volledige trillingen in 5 ms 
(1 ms = 0,001 s) 
T = 5 ms / 4 = 1,25 ms = 0,00125 s
de trillingstijd is 1,25 ms


Slide 18 - Slide

De trillingstijd van een stemvork
De trillingstijd (T) is 1,25 ms
T= 1,25/1000 = 0,00125s
f= 1/T
f = 1 / 0,00125-=800 Hz
b. Bereken de frequentie        van de stemvork.

Slide 19 - Slide


Bepaal met behulp van de trillingsgrafiek de frequentie.
A
500Hz
B
5Hz
C
2Hz
D
0,5Hz

Slide 20 - Quiz

Amplitude
Amplitude is de maximale uitwijking ten opzichte van de ruststand.

Bij een grotere geluidssterkte is de trilling heftiger en de amplitude groter.

Slide 21 - Slide

Toongenerator
Om geluid te onderzoeken gebruik je een toongenerator.

Een toongenerator geeft elektrische trillingen af.
Deze kun je aansluiten op een luidspreker.

Slide 22 - Slide

Oscilloscoop
Een oscilloscoop geeft de elektrische trillingen weer die de toongenerator heeft gemaakt.

De trillingsgrafiek van een oscilloscoop heet een oscillogram.


Slide 23 - Slide


Hoe groot is de amplitude in deze trillingsgrafiek.
A
0,5mm
B
1,0mm
C
1,6mm
D
0,8mm

Slide 24 - Quiz

Ischa spring in 6 seconde 2 x op en neer op een trampoline, ze spring 1,2 meter hoog.
wat is de frequentie en amplitude.
A
3Hz en 1,2m
B
0,33Hz en 1,2m
C
3Hz en 0,6m
D
0,33Hz en 0,6m

Slide 25 - Quiz

digitaal practicum
Op de volgende slide kun je naar een website waar je wat kunt experimenteren met een blokje aan een veer.
Beantwoord in de daaropvolgende slides de volgende vragen
1. Veranderd de trillingstijd bij een zwaarder blokje.
2 veranderd de trillingstijd als je de amplitude groter maakt.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Bij een zwaarder blokje
A
wordt de trillingstijd groter
B
blijft de trillingstijd gelijk.
C
wordt de trillingstijd kleiner

Slide 28 - Quiz

Bij een grotere amplitude
A
wordt de trillingstijd groter
B
blijft de trillingstijd gelijk.
C
wordt de trillingstijd kleiner

Slide 29 - Quiz

huiswerk
lees de digitale tekstvan paragraaf 8.3
maak de vragen van 8.3 digitaal

Slide 30 - Slide