24 januari: Leesvaardigheid

Leesvaardigheid
- Ga zitten
- tas van tafel
- iPad aan en inloggen bij Lessonup:

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid
- Ga zitten
- tas van tafel
- iPad aan en inloggen bij Lessonup:

Slide 1 - Slide

Leesvaardigheid
  • leerlingen kennen het verschil tussen tekstdoelen/ tekstsoorten/ tekstvormen
  • leerlingen kennen de leesstrategieën
  • leerlingen passen het signaalwoord bij tekstverband toe
  • leerlingen kennen het verschil tussen een feit en mening

Slide 2 - Slide

Tekstdoel
Tekstsoort
Tekstvorm
activeren
amuseren
amuserende tekst
activerende tekst
informatieve tekst
informeren
overtuigen
overtuigende tekst
krantenartikel
klachtenbrief
advertentie

Slide 3 - Drag question

Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1: 
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
Situatie 2: 
Voor humanities/aardrijkskunde moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3: 
Je hebt morgen een toets over fotosynthese. Je leest de tekst in je biologieboek.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoekt de website van het pretpark.
Globaal lezen
Verkennend lezen
Zoekend lezen
Nauwkeurig lezen

Slide 4 - Drag question

Sleep de uitleg naar het juiste tekstdoel:
informeren
uitleg geven
overtuigen
overhalen
amuseren
De schrijver wil....
Tekstdoel
je nieuwe kennis geven
je leren iets te doen
je iets laten vinden (mening)
je iets laten doen
je vermaken

Slide 5 - Drag question

Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort? Sleep de tekstsoorten naar de juiste tekstdoelen.
overhalen
amuseren
informeren
overtuigen
uitleg geven
gebruiksaanwijzing
recensie
reclamefolder
roman

Slide 6 - Drag question

Welke tekstvorm hoort bij het gegeven tekstdoel?
overhalen
amuseren
informeren
uitleg geven

Slide 7 - Drag question

Sleep de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
tekstdoel informeren
tekstdoel overtuigen
tekstdoel amuseren
tekstdoel overhalen
tekstdoel uitleg geven
een nieuwsbericht over een schietpartij
recensie over mijn gelezen boek
de Donald Duck
een oproep op een website om minder zuivel te consumeren
spelhandleiding van UNO

Slide 8 - Drag question

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Overtuigen
Informeren
uitleg geven

Slide 9 - Drag question

Oriënterend lezen
Globaal lezen
Zoekend lezen
Doel: Onderwerp bepalen
Doel: Vinden hoofdzaken
Stap 1: Tekst bekijken


Stap 2: Lees de eerste alinea
Stap 2: Lees de eerste en laatste zin van alle alinea's
Stap 1: Lees de eerste en laatste alinea
Doel: Specifieke informatie vinden
Stap 1: Lees de titel en tussenkopjes
Stap 2: Lees de anders gedrukte woorden en let op opvallende tekens

Slide 10 - Drag question

opsommend
tijdsvolgorde
tegenstellend
uitleggend
redengevend
concluderend
vergelijkend
Onze familie houdt zowel van hockey als van hardlopen.
Op zondag gaan we altijd hockeyen, nadat we vijf kilometer hebben gerend.
Mijn zus Diana hockeyt bij UVC, maar ze wordt nooit opgesteld.
Meisjes zoals Diana blijven toch positief.
Oom Ger doet nooit mee, hij leest namelijk liever
Walter rookt altijd onder het hardlopen, hij leeft dus niet erg gezond.

Slide 11 - Drag question

Sleep elk signaalwoord naar het juiste verband.
Opsommend
Tegenstellend
Tijdsvolgorde
Oorzaak-gevolg
Concluderend
samenvattend
vervolgens
omdat
maar
ook
dus
kortom

Slide 12 - Drag question

opsommend
tijdsvolgorde
tegenstellend
uitleggend
oorzaak/gevolg
concluderend
samenvattend
Onze familie houdt zowel van hockey als van hardlopen.
Op zondag gaan we altijd hockeyen, nadat we vijf kilometer hebben gerend.
Mijn zus Diana hockeyt bij UVC, maar ze wordt nooit opgesteld.
Meisjes zoals Diana blijven toch positief.
Het regent buiten en daardoor gaat de training niet door.
Walter rookt altijd onder het hardlopen, hij leeft dus niet erg gezond.
Deze situatie is kortom onveilig voor iedereen ter wereld.

Slide 13 - Drag question

Uitleggend
Concluderend
Redengevend
Opsommend
Tijdsvolgorde
Tegenstellend
Vergelijkend
ten slotte
zodra
zoals
daarom
dus
voordat
echter
net als
namelijk
verder
ten eerste
evenals

Slide 14 - Drag question

Sleep het juiste verband naar het juiste signaalwoord.
om ... te
maar
verder
zo
uitspraak-tegenstelling
uitspraak-opsomming
middel-doel
uitspraak-voorbeeld

Slide 15 - Drag question

boek lezen 
timer
10:00

Slide 16 - Slide

Leesvaardigheid
  • leerlingen kennen het verschil tussen tekstdoelen/ tekstsoorten/ tekstvormen
  • leerlingen kennen de leesstrategieën
  • leerlingen passen het signaalwoord bij tekstverband toe
  • leerlingen kennen het verschil tussen een feit en mening

Slide 17 - Slide

Sleep het juiste verband naar het juiste signaalwoord.
daardoor
doordat
want
hetzelfde als
oorzaak-gevolg
uitspraak-vergelijking
uitspraak-reden

Slide 18 - Drag question

Bijzaken
Hoofdzaken
Kerzinnen
Toelichting
Voorbeelden
De belangrijkste zinnen van de alinea's.
Vormen samen de samenvatting van de tekst.
Minder belangrijke zaken

Slide 19 - Drag question

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor conclusie?
A
Kortom
B
Ten slotte
C
maar
D
dus

Slide 20 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een conclusie?
A
namelijk
B
ten slotte
C
daarom
D
eerst

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor argument?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 22 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord is WEL een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
tenslotte
C
tegenover
D
zoals

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch

Slide 26 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
daarom
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 27 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 28 - Quiz

Feit
Mening

Ik vind dat in Nederland veel heuvels voorkomen.

Limburg heeft heuvels, Groningen is helemaal vlak.

Een fluohesje dragen in het verkeer is veilig.
 
Een bezoek aan een museum is altijd boeiend.

Wat een prachtig doelpunt!

Jeroen zegt dat Nederlands een ontzettend saai vak is.

Iedereen is anders.

Slide 29 - Drag question

Blok 2: Lezen
opdracht 8 én 9

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Blok 2: Lezen
opdracht 8 én 9

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link