3hv De Brug - Lezen

De brug - Lezen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De brug - Lezen

Slide 1 - Slide

Je frist je kennis op over:
  • hoofd- en bijzaken; 
  • kernzinnen; 
  • tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 2 - Slide

Waar kun je de hoofdzaken van een tekst vinden?

Slide 3 - Open question

Waar vind je de kernzinnen?

Slide 4 - Mind map

Herhaling Lezen
Hoofdzaken: de belangrijkste informatie uit de tekst. De hoofdzaken vind je vaak op voorkeursplaatsen (inleiding en slot van de tekst).
Bijzaken: de minder (of niet) belangrijke informatie uit de tekst.

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. De kernzin is meestal de eerste of laatste zin van de alinea. 

Als je de tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting.


Slide 5 - Slide

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 6 - Mind map

Tekstverbanden en signaalwoorden


In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Die samenhang wordt een tekstverband genoemd. 

Er zijn verschillende tekstverbanden. 

Slide 7 - Slide

  • Opsommend verband: er wordt een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar genoemd. 
Zorg er ten eerste voor dat je een vast bedrag aan zakgeld krijgt. Spreek verder af hoe vaak je het geld krijgt. Spreek ook af wat je van het geld moet betalen.
           Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, (nog) verder, ten slotte                      
           Of te herkennen aan een dubbele punt(:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of dots (*).


  • Tegenstellend verband: geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn. Veel jongeren willen graag wat bijverdienen, maar er is dit jaar niet veel werk te vinden.
            Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant / aan de andere    kant.


Slide 8 - Slide

Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
vroeger, later, nu eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort; ook jaartallen en data 
concluderend verband
Er wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst. 
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
doel-middelverband
Geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
oorzakelijk verband
Laat zien waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil)
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 9 - Slide

Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
redengevend verband
Geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
samenvattend verband
Er wordt een verkorte weergave van informatie uit de teksten gegeven.
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
toelichtend verband
Er wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou
vergelijkend verband
Laat een verschil of overeenkomst zien. 
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - ook de vergrotende trap: meer/groter/beter enz. dan

Slide 10 - Slide

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden:
nadat, vroeger, intussen?
A
Oorzakelijk
B
Doel-middel
C
Chronologisch
D
Concluderend

Slide 11 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden:
Kortom, met andere woorden
A
Redengevend
B
Toelichtend
C
Chronologisch
D
Concluderend

Slide 12 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden:
Bijvoorbeeld, als, neem nou
A
Samenvattend
B
Vergelijkend
C
Toelichtend
D
Concluderend

Slide 13 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden:
doordat, als gevolg van, dankzij
A
Samenvattend
B
Redengevend
C
Chronologisch
D
Oorzakelijk

Slide 14 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een opsommend verband?
A
omdat, daarom, dus
B
opdat, zodat, door middel van
C
daarbij, en, ook
D
denk aan, zoals, bijvoorbeeld

Slide 15 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstellend verband?
A
toch, maar, daarentegen
B
kortom, samengevat, al met al
C
dus, daarom, dat houdt in
D
vroeger, later, nu

Slide 16 - Quiz

Opdrachten
Neem de theorie goed door.
havo: maak opdracht 1 
(p. 255/256)
atheneum: maak opdracht 2 (p. 260/262)

Slide 17 - Slide