Wat kun je?
- Je kunt beschrijven hoe iemand woont.
- Je kunt vragen wat iemand aan het doen is.
- Je kunt zeggen wat je aan het doen bent.
Wat ken je?
- Je kent woorden die te maken hebben met wonen.
- Je kent woorden die te maken hebben met klusjes in en om het huis.
Wat weet je?
- Je weet hoe je vragen met to have (got) maakt.
- Je weet hoe je de duurvorm (Present continuous) gebruikt.