Les 5: Onbekende woorden ophelderen

TRAJECT LEZEN
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

TRAJECT LEZEN

Slide 1 - Slide

Les 5: Onbekende woorden ophelderen en vragen stellen
Je leert …
… dat onbekende woorden en onduidelijkheden je tekstbegrip kunnen bemoeilijken.
… strategieën gebruiken (context, woorddelen, voorkennis) om onbekende woorden beter te begrijpen.
… gerichte vragen stellen vóór, tijdens en na het lezen om je tekstbegrip te verdiepen.
… goede vragen formuleren met behulp van vraagwoorden (wie, wat, waar, waarom, hoe) en bouwstenen van informatieve teksten.
… uitleggen welke strategie of vraag je hebt gebruikt en zo bewuster nadenken over je leesproces.

Slide 2 - Slide

Onbekende woorden ophelderen
  • Soms bots je tijdens het lezen op woorden of zinsdelen die je niet begrijpt.
  • Goede lezers stoppen niet, maar zoeken actief naar de betekenis.
  • Jij kan dat ook leren!

Slide 3 - Slide

Wat doe jij meestal als je een moeilijk woord tegenkomt?

Slide 4 - Poll

Wat doe je?
  • Je probeert onbekende woorden/zinnen te begrijpen zonder meteen een woordenboek of het internet te raadplegen.
  • Je speurt naar aanwijzingen in de tekst.
  • Verschillende strategieën!

Slide 5 - Slide

Strategie 1: Context
Kijk naar de context: welke informatie geven de zinnen eromheen?

Voorbeeld:
“De expeditie werd een fiasco. Het mislukte volledig.”
Wat betekent ‘fiasco’?

Slide 6 - Slide

“Na de marathon was hij volledig uitgeput. Hij kon geen stap meer zetten.”
👉Vraag: Wat betekent uitgeput?
A
vermoeid
B
verliefd
C
verdrietig
D
onzeker

Slide 7 - Quiz

"De jongen keek beteuterd naar de gebroken vaas. Zijn moeder had hem nochtans gewaarschuwd voorzichtig te zijn. Met tranen in de ogen mompelde hij een verontschuldiging.”
👉Vraag: Wat betekent beteuterd in deze tekst?
A
Boos
B
Verdrietig en teleurgesteld
C
Opgelucht
D
Verward

Slide 8 - Quiz

Strategie 2: Vergelijking
Vergelijk met woorden die je al kent.
Soms herken je een woord uit een andere taal.

Voorbeeld: hospital (Engels) ↔ hospitaal (Nederlands).



Slide 9 - Slide

Strategie 3: Woorddelen
Let op voor- en achtervoegsels.
Deel het woord op in herkenbare stukken.

Voorbeeld: onmogelijk → on- (niet) + mogelijk = niet mogelijk.



Slide 10 - Slide

Wat betekent hergebruiken?

Slide 11 - Open question

Strategie 4: Opzoeken
Kom je er niet uit? Raadpleeg een woordenboek of het internet.
Dit is de laatste stap, nadat je zelf strategieën hebt geprobeerd.



Slide 12 - Slide

Vragen stellen
Als je een tekst leest, is het belangrijk om actief mee te denken.
Dat doe je door vragen te stellen: vóór, tijdens en na het lezen.

Slide 13 - Slide

Voor, tijdens en na het lezen

Slide 14 - Slide

Hoe stel je goede vragen?
Goede vragen …
  • beginnen vaak met wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe.
  • richten zich op belangrijke tekstonderdelen (titel, kernzin, illustratie …).
  • helpen je om dieper te graven in de betekenis.

Slide 15 - Slide

Bouwstenen van vragen
Gebruik de klassieke bouwstenen:
  • Wat is het precies? (definitie)
  • Welke vormen bestaan er? (soorten)
  • Hoe werkt dit? (proces, stappenplan)
  • Wat zijn de gevolgen? (oorzaak–gevolg)
  • Wat zijn de voor- en nadelen?
  • Waarmee kun je het vergelijken?
  • Welke voorbeelden horen hierbij?

Slide 16 - Slide

Signaal- en verwijswoorden
Let bij het lezen op:
  • Signaalwoorden (daarom, maar, bijvoorbeeld …) → geven verbanden aan.
  • Verwijswoorden (hij, zij, dit, dat …) → verwijzen naar iets in de tekst.
==> Ze helpen je gerichter vragen stellen en verbanden leggen.

Slide 17 - Slide

Waarom is dit belangrijk?
Door vragen te stellen …
  • verhoog je je begrip van de tekst.
  • hou je de focus vast.
  • ben je actief bezig met de inhoud.
  • controleer je of je alles snapt.
  • bereid je je voor op toetsen of opdrachten.

Slide 18 - Slide

Tekst: Naar de beurs

Slide 19 - Slide

Oefeningen in de cursus

Slide 20 - Slide