Geschiedenis werkplaats 6.1

6.1: Woonplaats en werkplaats
1 / 39
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

6.1: Woonplaats en werkplaats

Slide 1 - Slide

Aan het einde van deze les:
... kun je oorzaken noemen voor het ontstaan van de eerste steden.
... kun je uitleggen waar de eerste steden ontstonden.
... kun je in je eigen woorden uitleggen wat de begrippen: verstedelijking, aanbod, vraag en winst betekenen.

Slide 2 - Slide

6.1: Woonplaats en werkplaats
In deze paragraaf leer je:
  • hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
  • hoe de economie zich ontwikkelde
  • hoe ambachtslieden samenwerkten
  • hoe handelssteden samenwerkten

kenmerkend aspect: de opkomst van handel en het ontstaan van steden.

Slide 3 - Slide

platteland en stad:
voor de tijd van steden en staten:
- hofstelsel
- landbouwsamenleving
- grootste deel van de bevolking 
was (horige) boer.

Slide 4 - Slide

platteland en stad:
vanaf ongeveer het jaar 1000 veranderen er dingen:

- Boeren gaan moerasgebieden droogleggen door sloten te graven. Ook kapten ze bossen. Zo kwam er meer ruimte voor akkers.
- Boeren gingen een andere ploeg gebruiken.

gevolg: Grotere oogst, meer voedsel, mensen leven langer, bevolking groeit.

Slide 5 - Slide

Akkers
Akkers is landbouwgrond
moerassen
een nat stuk grond
drooggemaakte polder
stukken land die nu droog zijn, maar die eerst onder water stonden. 
ploeg
een apparaat voor de landbouw. De bovenste laag grond wordt daarmee losgemaakt. 

Slide 6 - Slide

toenemen
meer worden

Slide 7 - Slide

Hoe werkt het hofstelsel ook alweer?

Slide 8 - Open question

Waardoor nam de bevolking tussen 1000 en 1300 zo enorm toe?

Slide 9 - Open question

Nederzetting
een plaats waar mensen wonen
verstedelijkt / geurbaniseerd
Er zijn veel steden

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat valt je op? Waar ontstaan de eerste steden? En waarom precies daar?

Slide 13 - Open question

Op welke plekken ontstonden steden?
A
In nederzettingen (plaatsen) waar handelaren en ambachtslieden woonden
B
Bij boeren die aan het water woonden
C
Op plekken waar rijke mensen woonden

Slide 14 - Quiz

platteland en stad:
Boeren gaan hun landbouwoverschot verkopen, dit doen ze op markten. 

- knooppunten van land- en waterwegen.
- bij een kasteel of een klooster

Hierdoor groeit de handel.

Slide 15 - Slide

platteland en stad:
De groeiende landbouwproductie had ook uitbreiding van de nijverheid tot gevolg. Door de groei van de bevolking kon een deel van de boeren ander werk gaan doen, bijv. een ambacht uitoefenen.

Slide 16 - Slide

platteland en stad
handelaren en ambachtslieden gingen steeds vaker bij een markt wonen, zo groeiden marktplaatsen vaak uit tot steden.

Dit noemen we verstedelijking

Slide 17 - Slide

vraag
wat iemand wil kopen
aanbod
wat iemand wil verkopen
gilde
een beroepsvereniging in een stad. 

ambacht
type werk waarin je iets maak, zoals schoenen, kleding, gereedschap

Slide 18 - Slide

De geldeconomie:
vraag: wat iemand wil kopen.
aanbod: wat iemand wil verkopen.

Door de opkomst van de handel gingen mensen weer geld gebruiken. Elke stad, koning of hertog kon zijn eigen munten slaan. Hierdoor waren er geldwisselaars waar je munten kon ruilen. Ook ontstonden er in deze tijd banken.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat deed een gilde niet?
A
zorgen voor zieken en bejaarden
B
kwaliteit van producten controleren
C
de prijzen van een product bepalen
D
mensen de hele dag laten werken

Slide 21 - Quiz

Waarom was de munt de Florijn bijzonder?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Waardoor ontstonden de wisselbrief en de giro?
A
omdat het gevaarlijk was om met veel geld te reizen
B
omdat er veel joden woonden
C
omdat de munten te groot waren
D
omdat er niet genoeg geld was

Slide 24 - Quiz

een drukte van belang
Het was er heel erg druk
Kogge
middeleeuws zeeschip
tollen
Tol is geld dat betaald moet worden voor het gebruik van een weg, rivier of brug

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Internationale handel
de Hanze: verbond tussen handelssteden aan de Oostzee en Noordzee.

- geen tol vragen aan elkaar.
- samen strijden tegen vijanden, zoals piraten.
- vorsten overhalen tot het beschermen van handelaren en om geen tol te heffen.


Slide 27 - Slide

Internationale Handel:
Noord- Europa: bont, vis, graan, textiel (laken) en zout.
Zuid- Europa: wijn, zout, zuidvruchten zoals dadels, parfum en specerijen.

Slide 28 - Slide

Wat was de Hanze?

Slide 29 - Open question

Noem 2 voordelen van de Hanze

Slide 30 - Open question

Test de begrippen!

Slide 31 - Slide

Wat betekent 'aanbod'?
A
wat iemand wil kopen
B
wat iemand wil verkopen

Slide 32 - Quiz

Wat betekent 'gilde'?
A
een zeeschip
B
een bank
C
een beroepsvereniging in een stad

Slide 33 - Quiz

Wat betekent 'kogge'?
A
een bank
B
een zeeschip
C
een groepje mensen met hetzelfde beroep

Slide 34 - Quiz

Wat betekent 'rente'?
A
geld dat je leent
B
geld dat je betaald voor het lenen van geld
C
groei van geld

Slide 35 - Quiz

Wat betekent 'tol'?
A
geld dat je leent
B
de groei van steden
C
geld dat je betaalt om bijvoorbeeld een weg te gebruiken

Slide 36 - Quiz

Wat betekent 'urbanisatie'?
A
dat er minder steden komen
B
dat er meer steden komen

Slide 37 - Quiz

Samenvatting
Schrijf een samenvatting van 6.1 en lever deze in op de volgende dia of via Whatsapp.

Let op de volgende zaken:

- Waardoor groeide de bevolking?
- Waardoor was er meer opbrengst van de landbouw?
- Verstedelijking
- Hoe ontstonden steden?
- Wat is een gilde?
- Wat regelde een gilde?
- Hoe kon je lid worden bij een ambachtsman worden?
- Wat is de Hanze?

- Wat zijn de voordelen van de Hanze?
- Waar werd in gehandeld met Noord-Europa?
- Waar werd in gehandeld met Zuid-Europa?
- Wat was een geldwisselaar?
- Hoe ontstonden banken ?
- Waardoor ontstonden de giro en de wisselbrief?
- Wat zijn de giro en de wisselbrief?

Let op het gebruik van hoofdletters en punten!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

Slide 38 - Slide


Slide 39 - Open question