TDZad Verbanden 2023

Examen Lezen Luisteren Kijken
We hebben de volgende thema's besproken:
1 het onderwerp van een tekst
2 de hoofdgedachte van de schrijver
3 tekstdoelen ...
Wat weet jij hier nog van? :)

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Examen Lezen Luisteren Kijken
We hebben de volgende thema's besproken:
1 het onderwerp van een tekst
2 de hoofdgedachte van de schrijver
3 tekstdoelen ...
Wat weet jij hier nog van? :)

Slide 1 - Slide

Met welke trucs kun je het onderwerp vinden?
A
De titel is altijd het onderwerp
B
Het onderwerp vind je letterlijk of figuurlijk in de titel
C
Tel gewoon het woord dat het vaakst voorkomt :)
D
Stel de vraag 'Wie of wat doet iets?'

Slide 2 - Quiz

'Tekstdoel en hoofdgedachte hebben niets met elkaar te maken.' Deze uitspraak is
A
onjuist. Het tekstdoel IS de hoofdgedachte
B
onjuist. Het doel van een schrijver is zijn gedachte duidelijk te maken
C
onjuist. Soms heeft een tekst geen hoofdgedachte
D
juist. Dit zijn echt twee verschillende dingen.

Slide 3 - Quiz

We hebben ook geoefend met teskstdoelen. Een tekst kan namelijk verschillende doelen hebben.
Soms de schrijver je overtuigen, soms amuseren :)

Er zijn ook verschillende tekstsoorten. Denk aan een folder, een studieboek, een krant, een advertentie.

Welk tekstdoel hoort er bij een recept in een kookboek?

Slide 4 - Open question

Verbanden in tekst
De titel, inleiding-kern-slot, alinea's, tussenkopjes .... het geeft allemaal structuur aan tekst. Het is net als de planken en schroeven in een kast: het is logisch dat die in een kast zitten. Ontbreken de planken en schroeven, dan dondert de kast in elkaar.

Slide 5 - Slide

Een ander woord voor verband is relatie. Tekstverband of tekstrelatie betekent dus hetzelfde.

Woorden, zinnen, alinea's kunnen ook een relatie hebben: ze horen bij elkaar. Maar hoe zijn woorden/zinnen/alinea's met elkaar verbonden? Via
A
kernzinnen
B
signaalwoorden
C
lidwoorden
D
werkwoorden

Slide 6 - Quiz

Doel van deze les
Aan het eind van deze les kun jij tenminste
- 5 signaalwoorden noemen
- 5 tekstrelaties (of (tekst-)verbanden noemen.

Wat je gaat doen
1 Filmpje met uitleg  bekijken ==> stukje theorie
2 Oefenen je met enkele opdrachten
3 Geef antwoord op de eindvragen: heb je het lesdoel behaald?

Slide 7 - Slide

Samengevat (vul in):
Aan het eind van deze les kun jij tenminste vijf signaal-woorden en vijf ............. (of (tekst-)verbanden noemen.

Omdat, doordat, want, zodat zijn voorbeelden van ............... Door gebruik van signaalwoorden ontstaan r....... in tekst, oftewel tekstverbanden. Woorden, z..... en/of alinea's gaan dan echt bij elkaar horen. Bijvoorbeeld:
- Er is rook, maar het brandalarm gaat niet af.
- Hij bukt, want dat schijnt het beste te zijn om uit de rook te blijven.
- Hij zat gelukkig op de begane grond, dus hij was snel buiten.

Slide 8 - Open question

Hand in hand lopen is een teken van een .......
A
verband
B
verbintenis, relatie
C
connectie
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 9 - Quiz

Wat is ook alweer het onderwerp van deze les?

Slide 10 - Open question

Noem tenminste een (1) doel van deze les

Slide 11 - Open question

Wat ga je doen?

Je gaat nu een filmpje bekijken. Maak daarna de opdrachten op jouw eigen tempo.

Over een 20 minuten komen we samen. We bespreken na en ronden af met een testje (een gatentekst).

Heel erg veel succes! 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Stap 2 Leg nu in eigen woorden uit wat volgens jou een signaalwoord is

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Link

Slide 16 - Slide

Bekijk de lijst met signaalwoorden op de vorige slide. Noteer drie lastige signaalwoorden.

Slide 17 - Open question

Wat is het woordje 'maar' in de volgende zin:
Er is rook, maar het brandalarm gaat niet af.

Slide 18 - Open question

Wat voor woordje is 'want' in de volgende zin:
Hij gaat toch maar bukken, want dat schijnt het beste te zijn om uit de rook en dampen te blijven.

Slide 19 - Open question

Hij zat gelukkig op de begane grond, dus hij was snel buiten.
Het woordje DUS legt een link tussen twee stukjes van de zin. Welke twee stukjes?

Slide 20 - Open question

Welk verband legt het signaalwoord? De deurklink was bloedheet door het vuur in de kamer.
A
door = reden
B
door = middel
C
door = oorzaak
D
door = tegenstelling

Slide 21 - Quiz

Welk verband legt het signaalwoord:
Ondanks zijn zere hand wist hij de deur open te krijgen.
A
Ondanks = middel
B
Ondanks = tegenstelling
C
Ondanks = oorzaak
D
Ondanks = opsomming

Slide 22 - Quiz

Welk verband legt het signaalwoord:
Het lukt hem ook nog om het kind te redden.
A
ook = opsomming
B
ook = middel
C
ook = voorwaarde
D
ook = voorbeeld

Slide 23 - Quiz

Welk verband legt het signaalwoord:
Als de rookmelder het wel had gedaan, was de brand voorkomen.
A
Als = tegenstelling
B
Als = voorbeeld
C
Als = doel/middel
D
Als = voorwaarde

Slide 24 - Quiz

Lithium Ion accu’s zijn zo populair omdat er een grote hoeveelheid energie in opgeslagen kan worden, de accu’s een lange levensduur hebben en omdat ze nauwelijks leeglopen wanneer ze een tijdje niet gebruikt worden. Helaas neemt met de populariteit van deze accu’s ook het aantal (brand-) incidenten toe.

Slide 25 - Open question

Maak nu vijf (kloppende :)) zinnen met daarin een signaalwoord. Geef ook het verband aan.

Slide 26 - Open question

Lukt het je om vijf verbanden op te noemen?

Verbanden en
signaalwoorden

Slide 27 - Mind map

Samengevat: 
Signaalwoorden leggen een link/connectie tussen stukjes tekst (woorden, zinnen, alinea's).
Door signaalwoorden ontstaat er verband: 

woorden, zinnen en alinea's horen bij elkaar en de tekst wordt een geheel.

Slide 28 - Slide

Dank je voor jouw deelname aan de les. Heb je het doel behaald, denk je?

Slide 29 - Open question

Je gaat nu zelfstandig aan de slag in NU Nederlands deel a:

maak opdrachten 1, 2 en 3 op blz 49 tm 53. Succes!

Slide 30 - Slide

De volgende les gaat over de opbouw van een tekst. Wat komt eerst, wat daarna en hoe. De signaalwoorden ga je ook dan weer tegen komen …
Tot ziens! En dank voor jou feedback hieronder.

Slide 31 - Open question