6. Oktober/Wir/haben/sein/Stammbaum/kopie

1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Was wirst du heute lernen
Je kunt de gezinsleden benoemen

Je kunt de werkwoorden haben en sein toepassen

Slide 3 - Slide

Wie werdet ihr das machen?


  • Überhören
  • wiederholen
  • einen Stammbaum machen

Slide 4 - Slide

Die Hausaufgaben für heute 
Gemacht
Die Aufgaben 23, 24, 25, 26, 29 zu E Grammatik

Gelernt Lernübersicht:
Lernliste N-D: t/m voorstellen
Lernliste D-N: A und C
Grammatik: haben und sein

Slide 5 - Slide

Deutsch > Niederländisch
  1. Ich kann nicht ohne mein 
Handy
2. Wie oft haben wir Deutsch?
3. Eine Woche dauert 5 Tage
4. Familie ist mir sehr wichtig
5. Gefällt es dir?

Niederländisch > Deutsch!
  1. de achternaam
  2. de straat
  3. de broers en zussen
  4. de ouders
  5. het meisje
Übersetze
timer
2:00

Slide 6 - Slide


1. Ich kann nicht ohne mein 
Handy
2. Wie oft haben wir Deutsch?
3. Eine Woche dauert 5 Tage
4. Familie ist mir sehr wichtig
5. Gefällt es dir?

Niederländisch > Deutsch!
1. de achternaam
2. de straat
3. de broers en zussen
4. de ouders
5. het meisje 

Duits > Nederlands
  1. zonder
  2. hoe vaak
  3. een week
  4. belangrijk
  5. vind je het leuk?

Nederlands > Duits
  1. der Nachnam
  2. die Straße
  3. die Geschwister
  4. die Eltern
  5. das Mädchen
Antworten

Slide 7 - Slide

Het werkwoord "sein"
  • In het Nederlands "zijn"
  • "sein" vervoegen

Slide 8 - Slide

Het werkwoord: sein
ik ben =    ich bin
jij bent =   du bist
hij is =      er ist
zij is  =     sie ist
het is   =   es ist

wij zijn  = wir sind
jullie zijn = ihr seid
zij zijn = sie sind
u bent = Sie sind
Onregelmatig!
Het werkwoord 'zijn' is onregelmatig.
Leer dit rijtje uit het hoofd.

Slide 9 - Slide

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 10 - Drag question

Het werkwoord: haben
Ergänze: 
1. Wann ....... du Geburtstag?
2. ..... ihr Geschwister?
3. Ich ..... mein Buch vergessen.

Slide 11 - Slide

Het werkwoord: haben
Ergänze:
1. Wann ....... du Geburtstag?
2. ..... ihr Geschwister?
3. Ich ..... mein Buch vergessen


1. hast
2. Habt
3. habe

Slide 12 - Slide

An die Arbeit!
Was? Du wirst einen Stammbaum von deiner Familie machen
Wie? auf Papier oder am Laptop
Mit wem? alleine
Wie lange? Bis zum Ende der Stunde
Hilfsmittel: dein Buch oder die online Methode

Slide 13 - Slide

Was hast du gelernt?
Noem drie gezinsleden in het Duits
Wie alt bist du?





Slide 14 - Slide

Hausaufgaben
Mache:
Die Aufgaben 12 und 13 zu C Lesen

Lerne aus dem Lernübersicht:
Lernliste N-D: t/m niet
Lernliste D-N: A, C und D
Grammatik: haben und sein
Sprachmittel








.



Slide 15 - Slide

Oefenen




Na het oefenen doe je de proeftoets en lever je een screenshot van je score in via Google Classroom.
timer
10:00

Slide 16 - Slide

Slim Stampen






.



timer
10:00

Slide 17 - Slide

HV2 - Woche 3 - Stunde 2

Slide 18 - Slide

Programma
1. Wiederholung!
2. Die Zahlen
3. Sprechen!
4. Was hast du bisher gelernt?


Ziele:
  • Je weet hoe je in het Duits tot 20 kunt tellen.
  • Je weet hoe je de letters van het alfabet uitspreekt.
  • Reflexion

Slide 19 - Slide

Wiederholung Wörterliste B
Schrijf de woorden van de volgende slide op in je schrift.
Markeer voor jezelf welke woorden je lastig vond. Dan weet je welke nog nog goed kunt oefenen.

Slide 20 - Slide

A
B
C
D
E
timer
2:00

Slide 21 - Slide

Antworten
A. die Postleitzahl
B. zwei
C. Österreich
D = alt
E = die Niederländerin

Slide 22 - Slide

Schrijf de vraagwoorden die je in het Duits weet in het woordweb

Slide 23 - Mind map

Slide 24 - Video

Vraagwoorden opdracht
1. hoe                           ..... alt sind Sie?
2. wat                          .... machst du morgen?
3. wanneer               ...... kommst du?
4. wie                          ..... ist dein Lehrer?
5. waar                       ..... wohnt dein Vater?
6. waar vandaan    ..... kommt deine Tante?

Slide 25 - Slide

Antwoorden
1. wie
2. was
3. wann
4. wer
5. wo
6. woher

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Die Zahlen 0 -10

0 = null
1 = eins
2 = zwei
3 = drei
4 = vier
5 = fünf
6 = sechs
7 = sieben
8 = acht
9 = neun
10 = zehn


11 = elf
12 = zwölf
13 = dreizehn
14 = vierzehn
15 = fünfzehn
16 = sechzehn
17 = siebzehn
18 = achtzehn
19 = neunzehn
20 = zwanzig

Slide 29 - Slide

Schrijf deze getallen in het Duits
2         5       10      16         19      20

Slide 30 - Slide

Antwoorden
zwei
fünf
zehn
sechzehn
neunzehn
zwanzig


Slide 31 - Slide

0

Slide 32 - Video

RAPPEN!
= regel

Slide 33 - Slide

Mindmap!
Maak een mindmap van de eerste 3 lesweken Duits.
Wat heb je geleerd?
Zet dat in het Duits (en Nederlands) in een mindmap!
(denk aan: het werkwoord sein, voorstellen, etc.)
Deutsch
(1. Jahr)
lidwoorden
der = mannelijk

Slide 34 - Slide

Lerne... lerne... wie denn?
1. BENUTZE MERKTECHNIKEN (Eselsbrücken, Abkürzungen)
2. SCHAFFE DIR EINE LERNUMGEBUNG (Schreibtisch, ordentlich)
3. BRING DIE WORTE IN EINEN ZUSAMMENHANG (Thema, der/die/das)
4. LERNE AUS REALEN, LEBENSECHTEN SITUATIONEN (Filme, Serie)
5. SETZE NOCH EINEN DRAUF (MINDMAPS)
6. FINDE DIE WERKZEUGE, DIE AM BESTEN ZU DIR PASSEN (Flashcards, Apps, Listen, Spiele)
7. KONZENTRIERE DICH AUF NÜTZLICHE WÖRTER
8. WIEDERHOLUNG IST DAS A UND O (mindestens 7 Mal)


Slide 35 - Slide

Hausaufgaben: 
am Montag, dem 20. September 2021
Lernen:
Lerne: Wörterliste B NL-D               
Lerne: het werkwoord 'sein'
Lerne: Sprachmittel                      

Machen:
Aufgaben Teil D (online)
Mindmap abgeben

Tipp:
Slim stampen online: Grammatica (en andere onderdelen)!
Als je volledig digitaal werkt, hoef je niet meer jouw boek Duits mee naar school te nemen. 

Slide 36 - Slide

Tschüss !! 😁😁
Tschüss und bis Morgen!!

Slide 37 - Slide

Hoofdletters
Wanneer schrijf je een Duits woord met een hoofdletter?
Wat is het verschil met het Nederlands?

Slide 38 - Slide

Wanneer schrijf je een Duits woord met een hoofdletter?

Slide 39 - Open question

Schrijf de woorden die met een hoofdletter moeten
over
stefanie ist neunzehn jahre alt. stefanie ist ein einzelkind. sie macht ein fernstudium und ist viel zu hause. sie hat keine geschwister. die mutter wollte kein zweites kind.

Slide 40 - Slide

Schrijf de woorden die met een hoofdletter moeten
over
Stefanie ist neunzehn Jahre alt. Stefanie ist ein Einzelkind. Sie macht ein Fernstudium und ist viel zu Hause. Sie hat keine Geschwister. Die Mutter wollte kein zweites Kind.

Slide 41 - Slide