2.2: Godsdiensten

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Godsdiensten

Wat gaan we doen:

1. Voorkennis test
2. Instructie
3. Aan de slag
4. Check  

Lesdoel:

• Je kan uitleggen welk geloof de Romeinen hadden
• Je kan uitleggen hoe uit het jodendom het christendom ontstond 

Voorkennis test: 

Wat: pak een papier en schrijf de antwoorden op

Hoe: individueel, winnaar krijgt een prijs

Vraag 1: 

De christenen hebben een belangrijk boek. Hoe heet dat boek? 

Vraag 2:

Hoe heet de belangrijkste profeet van de islam? 

Vraag 3:

Noem een planeet, naast de aarde. 

Vraag 4:

Hoe noemen we dit soort gebouw? 

Vraag 5: 

Noem een Romeinse god. 

Vraag 6:

Naar welk dier is deze formatie vernoemd?

Vraag 7:

Waar of niet waar? 

Friezen waren onderdeel van het Romeinse rijk.  

Vraag 8:

Hoe heet het heilige gebouw van de Joden? 

Vraag 9:

Wat is de grootste godsdienst in de wereld? 

Vraag 10:

Wie is de oppergod van de Romeinen?

Jupiter of Zeus? 

Vraag 11:

Waar of niet waar? 

Christenen geloven in 1 god.

Romeinse goden

Waarom zijn er goden?

• Voorspoed van Rome
• Bidden tot de goden 
• Veel verschillende staatsgoden
• Iedereen in het rijk moest deze vereren  

Jupiter

Juno

Neptunus

Mars

Saturnus

Venus

Bacchus 

Oppergod / hemel en onweer

Vrouw van Jupiter

Water / zee / golven

Oorlog

Landbouw 
Liefde

Wijn

Goden in het dagelijks leven

8e eeuw voor Christus: 

 

De voorraden van het huis werden bewaakt door penates, (huisgod), het vuur van het huis had zijn eigen godin Vesta en de deur en de drempel werden beide beschermd door Janus. Bovendien had elke man een beschermheer. In de keuken stond op een klein altaar, het lararium, een beeld van deze god samen met een beeldjes van de lares, de penates en Vesta.

Joden

• Romeinen veroveren Judea
• Jodendom = 1 god 
• Synagoge 
• Thora 
• Joden weigeren staatsgoden te vereren  

Een nieuw geloof: 

• Jaar 30: Jezus trekt rond in Judea 
• Veel mensen worden volgelingen
• Volgelingen van Jezus Christus = Christenen = Christendom 
• Bijbel  

Aan de slag: 

Wat: ga aan de slag met het werkblad. 

Hoe: je doet het individueel. 

Tijd: Tot het einde van de les. Daarna lever je het in.