Nederlands - 16 februari 2021 - bijwoordelijke bepaling

1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Stappen
  • Persoonsvorm
  • Onderwerp (1e rol)
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp (2e rol)
  • Meewerkend voorwerp (3e rol)
  • Bijwoordelijke bepaling(en)


Slide 2 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 3 - Slide

Kenmerken bwb
  • Een bwb geeft meer informatie over het gezegde
  • Een bwb geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, waarom, hoe lang, waarheen, waarvandaan, hoe, waarmee
  • Een bwb begint vaak met een voorzetsel
  • Er kunnen meerdere bwb's in een zin staan
  • De bwb's blijven over als je ow, gezegde, lv en mv hebt aangewezen

Voorbeelden:
Mijn broer vertelt mij iedere ochtend een grap. (wanneer?)
Ayoub lacht hard. (hoe?)
Simone heeft vier uur geoefend. (hoe lang?)

Slide 4 - Slide

Voorbeelden bwb

Belangrijk: gebruik geen wie of wat (dan krijg je ow en lv)

Slide 5 - Slide

Deze morgen geef ik met veel plezier instructie aan de leuke werkers van H2.


  1. pv/gezegde? (regisseur)
  2. ow? (1e rol)
  3. lv? (2e rol)
  4. mv? (3e rol)
  5. bwb? (alles wat overblijft)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Deze morgen geef ik met veel plezier instructie aan de leuke werkers van H2.


  1. pv/gezegde = geef 
  2. ow?
  3. lv?
  4. mv?
  5. bwb?

Slide 8 - Slide

Deze morgen geef ik met veel plezier instructie aan de leuke werkers van H2.


  1. pv/gezegde = geef 
  2. ow = ik
  3. lv?
  4. mv?
  5. bwb?

Slide 9 - Slide

Deze morgen geef ik met veel plezier instructie aan de leuke werkers van H2.


  1. pv/gezegde = geef 
  2. ow = ik
  3. lv = instructie
  4. mv?
  5. bwb?

Slide 10 - Slide

Deze morgen geef ik met veel plezier instructie aan de leuke werkers van H2.


  1. pv/gezegde = geef 
  2. ow = ik
  3. lv = instructie
  4. mv = aan de leuke werkers van 1G
  5. bwb = deze morgen, met veel plezier

Slide 11 - Slide

Deze morgen geef ik met veel plezier instructie aan de leuke werkers van H2.


  1. pv/gezegde = geef 
  2. ow = ik
  3. lv = instructie
  4. mv = aan de leuke werkers van H2
  5. bwb?

Slide 12 - Slide

Wat is in deze zin een bijwoordelijke bepaling?

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.

A
Gisteren
B
de directeur
C
een lezing
D
heeft gehouden

Slide 13 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin?

Een van hen is de volgende dag behoorlijk ziek geworden.

Slide 14 - Open question

Benoem het zinsdeel dat tussen haakjes staat:

Waarom wil [mijn oma] altijd een zoen hebben?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Quiz

Benoem het zinsdeel dat tussen haakjes staat:

Waarom wil mijn oma [altijd] een zoen hebben?
A
Ondewerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Mijn opa wil met deze auto rijden.
A
Mijn opa
B
rijden
C
wil
D
met deze auto

Slide 17 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling(en)?
In de kantine zijn tegenwoordig heerlijke broodjes te koop.
A
In de kantine
B
In de kantine (en) tegenwoordig
C
tegenwoordig
D
heerlijke broodjes

Slide 18 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Ik ga deze lieve kinderen een ballon geven.
A
Ik
B
deze lieve kinderen
C
een ballon
D
geen bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Quiz

Noteer uit de onderstaande zinnen het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling.
Als een zinsdeel niet voorkomt zet je een streepje.

Gelukkig heeft de school die stoorzender geschorst tot na de kerstvakantie.

Slide 20 - Open question

Noteer uit de onderstaande zinnen het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling.
Als een zinsdeel niet voorkomt zet je een streepje.

Onze firma biedt haar dit bijzondere evenement gratis en voor niets aan.

Slide 21 - Open question

Noteer uit de onderstaande zinnen het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling.
Als een zinsdeel niet voorkomt zet je een streepje.

Het vlees stond urenlang op een zacht pitje te sudderen.

Slide 22 - Open question

Noteer uit de onderstaande zinnen het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling.
Als een zinsdeel niet voorkomt zet je een streepje.

Zet dat pakje voorzichtig op de grond.

Slide 23 - Open question

Noteer uit de onderstaande zinnen het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling.
Als een zinsdeel niet voorkomt zet je een streepje.

Een kilo kaas kost in de reclame 9 euro.

Slide 24 - Open question

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 25 - Quiz

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 26 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 27 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.

Slide 28 - Drag question

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin?
In Den Haag heb ik een nieuwe stropdas gekocht.

Slide 29 - Open question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.

Slide 30 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 31 - Drag question

Ik zal de anderen heus niets vertellen.

de anderen =
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
een lijdend voorwerp
D
een onderwerp

Slide 32 - Quiz

De jongen heeft zijn hond koekjes gegeven?
zijn hond =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 33 - Quiz

Peter schenkt zijn docent een kopje koffie in
zijn docent =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 34 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

de toets =
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 35 - Quiz

Peter schenkt zijn docent een kopje koffie in
zijn docent =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 36 - Quiz

De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
de bestelling =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 37 - Quiz

De jongen heeft zijn hond koekjes gegeven?
zijn hond =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 38 - Quiz

Wat is (zijn) de bijwoordelijke bepaling(en)?

Vandaag hebben we het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 39 - Quiz

Welke uitspraak past op dit moment het beste bij jou?
A
Ik begrijp alles
B
Ik begrijp bijna alles
C
Ik moet meer oefenen
D
Ik heb extra uitleg nodig

Slide 40 - Quiz

Heb je behoefte aan een extra workshop grammatica zinsdelen?
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quiz