2TH - Gramm. Woordsoorten - telwoord & voegwoord


Grammatica, blok 4 
Telwoord & voegwoord
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Grammatica, blok 4 
Telwoord & voegwoord

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide



Benoem het onderstreepte woord:

Dat nieuwe drankje schijnt lekker te zijn
A
bijvoeglijk naamwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
voegwoord

Slide 3 - Quiz



Benoem het onderstreepte woord:

Dat nieuwe drankje schijnt lekker te zijn
A
bijvoeglijk naamwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 4 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord:

 Jouw drie recente antwoorden zijn juist gebleken.

Slide 5 - Open question


Benoem het onderstreepte woord:
Het gratis drankje was niet zo lekker, maar ik dronk het glas toch leeg.

Slide 6 - Open question

Lesdoelen

Aan het eind van de les kun je ..
...de soorten telwoorden van elkaar onderscheiden en benoemen; ...
... onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden van elkaar onderscheiden en benoemen ...

                                                   ...en hoe je ze kan vinden in een zin.

Slide 7 - Slide

TELWOORDEN
Hoofdtelwoorden
Rangtelwoorden

Slide 8 - Slide


Benoem de telwoorden (hoofd/rang)

Op de derde dag van januari ging ik met twee vrienden stappen in de kroeg.

Slide 9 - Open question

Nu nog één stapje verder...

Slide 10 - Slide

Telwoorden
Hoofdtelwoorden
Rangtelwoorden

Bepaald hoofdtelwoord
Bepaald rangtelwoord
Onbepaald hoofdtelwoord
Onbepaald rangtelwoord

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide


Even oefenen..

Hij is de zoveelste al vandaag!
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 13 - Quiz


Even oefenen..

Ik heb negen pennen in mijn tas.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 14 - Quiz


Even oefenen..

De jongen is de eerste van de sprinters.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 15 - Quiz

VOEGWOORD (vw)
Voegwoorden verbinden twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar.
Tip: ze staan vaak na de komma!
Wil je vis eten vanavond of  eet je liever kip?

Wij eten krokante kip en daarna een lekker toetje.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide


Wat is het voegwoord in deze zin?

Wij eten vanavond geen vis, omdat mijn moeder dat niet lust.
A
vis
B
omdat
C
niet
D
geen

Slide 23 - Quiz


Wat is het voegwoord in deze zin?

Daarom bakt mijn vader biefstuk en krijg ik een lekkere visstick.
A
daarom
B
krijg
C
en
D
ik

Slide 24 - Quiz


Van welk voegwoord is hier sprake:
Ik vind cola niet lekker, maar sinas lust ik wel.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 25 - Quiz


Van welk voegwoord is hier sprake:
Voor mijn werkstuk heb ik een onvoldoende gekregen, omdat ik me niet aan de opdracht had gehouden.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 26 - Quiz

Zo, dat was een hoop informatie. Hoe kan je dit gaan oefenen?

>Blok 4, Grammatica

Maak opdracht theorie, 9a en 9b
Maak opdracht 10 t/m 13

Slide 27 - Slide

Nou, dit gaat wel lukken!
A
Ja!
B
Echt niet, ik heb nog extra uitleg nodig.
C
Ik vind het nog lastig, maar ik ga het eerst proberen.
D
Ik heb een andere vraag.

Slide 28 - Quiz